tuimelaar - penis; eig. ‘iets dat op-en-neer-gaat’. De wijn ... dee ... mijn vinger de vryheyd tot hem nemende om een der soetste Juffers te drucken op haeren Boesem, mit sprong het Tuymelaertje in sijn Element, en rijd met een draf na 't allersoetste soet, Lev. v.
KL Kobisje 34 [1700].