lijs - (lange -), penis; eig. ‘suffe, trage man’ (vgl. voorde omgekeerde overgang, nl. van de erotische sfeer naar het begrip ‘traag’ o.a. lui, emmeren). Als een zeer jong Maagdje eens slechts by toeval of met voordacht een lange Lijs en twee Bergamotten, aan een steeltje heeft zien hangen of in haar handje gehad, N.
Kwakers Predikatie 4 [1829].