Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Gepubliceerd op 17-03-2020

kut

betekenis & definitie

kut - -KUTTE-, de meest gebruikelijke benaming voor het vr. geslachtsdeel; herkomst nog onzeker. Reeds bij KIL.

Die cutt kussen. Hekelschrift [± 1570]. in Ts. 16, 59.Ja so onmogelijk als een katte een neute soude kraken. De Geest v. Jan Tamboer 92 [1656].

Een lid, een Kut, twee Harten, die opgaan in zoete harmonie, zoiets maakt kwezels slechts chagrijnig, VAN ALTENA 209 [1967].

Hierbij: kutpooier, zie pooier. Bang! Au! Bang! Rothond, zak, hennejapper, kutpooier, hier pak aan godverdomme!, Gangreen 152 [1968]. en: kuttedol, kuttezot, gek van verliefdheid. Die vent (een man wiens bruid niet wil) is duivels mal, wijl hij 't niet kan verwerven. Hetgeen een ander heeft, wil hij van droefheid sterven, Die vent is kuttedol, hij maakt het veel te grof, Ik snee veel liever straks het heele bruidje of. Het vermakelijk A, B, C. 15 [± 1785].

Onder dese prochie woenen een deel sotten, geheet en ‘cutte sotten', hoevende gemeynelyck onder die jonghe jonckers of clerckkens van Loeven, Hekelschrift [± 1570], in Ts. 16. 59. kwabbetje, borstje (van een vrouw); eig. ‘zachte massa (vlees)’. Dat Soldaetjen, haer Galantjen. Had beyd haer quabbedjes bedekt Met d’eene hanf.en 't ander hantjen, Was elders anders heen gestrekt, VAN RUSTING, Werken i, 168 [2e h. 17e e.].