Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

Gepubliceerd op 17-03-2020

hoorn

betekenis & definitie

hoorn - 1°. Penis.

2°. In de verb. hoorns dragen, door zijn vrouw bedrogen worden: en: hoorns opzetten, (haar man) bedriegen. De oorsprong van het gebruik om de bedrogen echtgenoot horens op te zetten of hem een horendrager, vroeger ook koekoek, te noemen, is tot nu toe onbekend (Stoett nr. 963). Een Hoorendrager (poogende zijn vriend, die zeer wantroostig was, om dat zijn wijf hem van achteren met het Wapen van Bokshergen kroonde, te troosten) zei: Gy zijl wel zot dat gy u hooft daar mee breekt, en u zelven inbeeldt dat de wijven hare mans horens kunnen opzeilen, J. SOHT, Clement Marot 19 [1655]. Hierbij: hoorndrager (zie een aanh. hierboven); en: iem. naar hoornburg zenden, hem ontrouw zijn, bedriegen. Zo ver zy dan de rol van Penelope volkomen uit speelt, en u, zonder brugge, over Zee, niet naar Hoornburg zendt, zo moogt ghy haar getrouw, en u zelven gelukkig achten, J. SOHT, Clement Marot 114 [1655].