Ensie 1947

Redactie H.A. Enno van Gelder, Jakob Pieter Kruijt, Jan van den Brink, Johan Valkhoff (1947)

Gepubliceerd op 03-06-2019

Vrouwenemancipatie

betekenis & definitie

De geschiedenis van de emancipatie van de vrouw moet niet gezien worden als een geschiedenis op zich zelf; ze is een onderdeel van de politieke zowel als van de economische, sociale en cultuurgeschiedenis. Bij het onderzoek van de historie van welke tijd ook blijkt er een vrouwenvraagstuk te zijn.

De wetenschappelijke studie van alles wat dit uitgebreide vraagstuk omvat, is nog maar sporadisch ter hand genomen. De psychologie der vrouw is nog niet afdoende bestudeerd; het juiste verband tussen haar fysiologie en haar geestelijke prestaties moet nog gelegd worden.

Het historisch onderzoek moet zich, meer dan tot nu toe is geschied, bezighouden met het aandeel dat de vrouw ten allen tijde had in de samenleving.Wanneer is de emancipatie-gedachte begonnen? Gaat men de loop der tijden na, dan stuit men op veel onopgeloste vragen. Lange tijd, vooral na de publicatie van Bachofen, is gezegd, dat de positie van de vrouw bij sommige oude volken, waar het <i>matriarchaat</i> heerste, zeer belangrijk was; men veronderstelde, dat het matriarchaat een heerschappij van de vrouw met zich meebracht. Sinds de onderzoekingen van Ronhaar over de primitieve volken waar deze familieband nog bestaat, weten we, dat dit niets te maken heeft met een grote invloed of waardering van de vrouw en dat van een heerschappij geen sprake is.

In het oude Egypte schijnt de positie van de vrouw beter geweest te zijn dan bij de Grieken. De vrouw had er althans meer rechten en enkele grafschriften wijzen op een liefdevolle waardering. Of dit samenhangt met de economische verhoudingen, of bij een handeldrijvend volk de vrouw de man soms in rechten moet vervangen, of het aandeel dat de vrouw had bij een landbouwend volk ook van invloed was op haar erkenning? Al weer evenzoveel vragen. We weten, dat bij de Grieken de man laat trouwde en dan veelal met een jonge vrouw — oorzaak van haar zeer geringe positie? — dat er in Athene geen scholen waren voor meisjes, terwijl in het militaire, landbouwende Sparta de opvoeding van de meisjes wel geregeld was.

In de M.E. was de positie van de vrouw zeer ondergeschikt, overeenkomstig de patriarchale wetten van het Oude Testament. Het oudste Christendom met zijn sterk ascetische inslag zag in de vrouw slechts het kwade, een terugslag op de grote zedelijke losbandigheid, die tijdens het late Romeinse keizerrijk heerste, terwijl in de tijd van het feodalisme de vrouw als een ideaal door de ridder verheerlijkt werd, een verheerlijking die uitliep op een toenemende Maria-verering. De Reformatie gaf kerkelijk enige vrijheid, bracht echter geen verbetering in de waardering, maar met de Renaissance horen we nieuwe geluiden. Met het loskomen van de individu uit de groep, met de erkenning van de mens als persoon, als denkende enkeling, met de zucht tot het zich vrij maken uit knellende banden, ontstaat ook langzamerhand, als onderdeel daarvan, de bewustwording van de vrouw, en met de grote ontwikkeling van de vrijheidsgedachte, die we zien groeien van de Renaissance tot de Franse revolutie en tot de democratische en socialistische opvattingen van de 20ste eeuw, groeit het streven naar de vrijwording van de vrouw mee, is daarin een schakel.

Door het ontstaan van het individualisme is de gedachte van haar vrijmaking gewekt; wanneer individualisme en democratie elkaar raken, zal de vraag naar erkenning van haar rechten naar voren komen. Met de ontwikkeling van het rationalisme, met de idee van vrijheid, gelijkheid en broederschap, wordt ook ijltjes de klank van zusterschap gehoord. <i>Condorcet</i> komt in Frankrijk op voor de rechten van de vrouw. Tijdens de revolutie legt een groep vrouwen een ‘Verklaring van de rechten van de vrouw’ voor aan de Constituante, die haar echter verwerpt. Een klok wordt als het ware geluid door de verschijning in 1792 van <i>Mary Wollstonecrafts</i> boek ‘A Vindication of the Rights of Women’, spoedig in vele talen vertaald. De gedachte wint veld: het Chartisme in Engeland stelt ook de eis van gelijke rechten voor de vrouw, al wordt deze later losgelaten. In 1825 schreef <i>William Thompson,</i> een leerling van Owen, ‘Appeal of one half of the human Race, Woman, against the Pretensions of the other half, Man’.

Bij de kieswet van 1867 diende <i>John Stuart MUI</i> een amendement in om ook de vrouw tot de stembus toe te laten; het werd verworpen. In hetzelfde jaar werden de eerste comité’s gevormd voor vrouwenkiesrecht, in Londen, Edinburgh, Manchester, Bristol en Birmingham.

In Amerika is de gedachte van de vrijmaking der vrouw als het ware voortgekomen uit de idee van de vrijmaking der slaven. Toen <i>Lucretia Mott</i> en <i>Elizabeth Cady Stanton </i>het in 1840 te Londen gehouden congres tegen de slavernij niet mochten bijwonen, omdat zij vrouw waren en alleen mochten luisteren achter een hek en een gordijn, spraken zij, toen ze ’s avonds gearmd naar huis liepen, af om, terug in Amerika, een congres te houden voor de rechten van de vrouw. In 1848 hielden ze zo’n vergadering, de eerste ter wereld, waarin ze vroegen: gelijke rechten voor de vrouw t.o.v. de universiteiten, in ambachten en beroepen, gelijk kiesrecht, deelname aan alle politieke plichten, gelijkheid in het huwelijk. Daarmede was de georganiseerde vrouwenbeweging begonnen.

Het is ook tekenend voor deze beweging, dat ze in Frankrijk haar warme verdedigsters vond onder de aanhangers van Fourier en Saint-Simon; ook in Duitsland heeft <i>Luise Otto-Peters,</i> die een feministisch programma heeft opgesteld, aan de révolutionnaire agitatie van 1848 meegedaan. Door haar en door <i>Augusta Schmidt</i> werd in 1865 de eerste ‘Allgemeine Deutsche Frauenverein’ opgericht. In het algemeen is in Duitsland het socialisme van groot belang geweest voor de gelijkstelling van de vrouw, al beschouwde dit de vrouwenemancipatie als een onderdeel van zijn strijd, niet als een strijdpunt op zich zelf, wat in Duitsland, evenals in Ned., de samenwerking van de vrouwen bemoeilijkte.

Met deze geestelijke ontwikkeling is een economische gepaard gegaan. De mechanisatie van de industrie in de 19de eeuw heeft een enorm aantal vrouwen in het arbeidsproces opgenomen en haar aan het werk in huis onttrokken. Met het voortschrijden van het kapitalisme werden meer goedkope arbeidskrachten gevraagd, in het huishouden van de beter gesitueerden kwamen op den duur arbeidskrachten vrij en ook deze zochten werk buitenshuis. Tegelijkertijd werkten ook andere stromingen: de interesse van de vrouw werd overal gewekt, velen wijdden zich aan filanthropisch werk, verschillende vrouwenverenigingen met een sociaal doel werden opgericht. Daardoor ontstaat bij haar ook de behoefte, zich erkend te weten als lid van de samenleving. Hiervoor was ook ontwikkeling nodig: wie een vak wil uitoefenen moet zich daartoe de kennis eigen maken.

Op drie fronten wordt nu de strijd gevoerd: de vrouw zoekt onderwijs, ze zoekt vakarbeid, ze streeft naar gelijke rechten en vraagt daarom het kiesrecht. De vrouw moet zich kennis verwerven. <i>Aletta Jacobs</i> was in Ned. het eerste meisje dat van minister Thorbecke toestemming vroeg en verkreeg om de colleges aan de universiteit te Groningen te volgen; zij was de eerste Ned. vrouw die, in 1879, de doctorstitel in de medicijnen verwierf, de eerste die zich als arts vestigde, de eerste die het kiesrecht practisch probeerde uit te oefenen: waarom stond haar naam niet op de kiezerslijst, zij was toch Ned. onderdaan? In Frankrijk werd in 1880 een middelbare school voor meisjes op-, gericht. In 1869 al werd in Engeland een ‘Women’s College’ opgericht; te Edinburgh had in 1870 een oproer van studenten plaats tegen het studeren van vrouwen. In Duitsland werden in 1890 de vrouwen tot de universiteit^ toegelaten, terwijl <i>Marianne Hainisch</i> in Oostenrijk een eerste vakschool voor meisjes oprichtte. In 1882 waren er in Ned. twee vrouwelijke artsen, 10 jaar later waren het er 38, in 1939 465. De gelijkstelling op onderwijsgebied is tegenwoordig bereikt.

Eerst bracht het uitoefenen van een beroep dikwijls grote moeilijkheden met zich mee: in den beginne werden de vrouwen bespot en geminacht — in de Ver. St. kon de eerste vrouwelijke arts geen woning vinden! — en in vele landen worden ze minder gesalarieerd dan de mannen.

Daarom klemde des te meer de eis van gelijke rechten t.o.v. de staat. Het belangrijkste was de strijd voor het vrouwenkiesrecht, waarvoor in alle landen verenigingen werden opgericht, culminerend in de <i>International Alliance of Women</i> op een in 1904 te Berlijn gehouden congres van de Internationale Vrouwenraad. Het felst is hiervoor de strijd in Engeland gevoerd, waar de suffragettes haar leven hebben ingezet om het kiesrecht te bereiken en <i>Emmeline Pankhurst</i> met haar dochter zich bekend maakten door hongerstakingen; dank zij de <i>Cat and Mouse Act</i> werden zij in drie jaar tijds acht maal gevangen gezet. In Frankrijk en België heeft de eis voor het kiesrecht de vrouwen niet zo gegrepen, al zijn er bekende strijdsters geweest als <i>Mme Siegfried;</i> zij bewogen zich meer op sociaal terrein en eisten verbetering van de positie van de arbeidende vrouw. In de Ver. St. deden naast <i>Susan B.

Anthony</i> twee vrouwen bijzonder van zich horen: dr <i>Anna Howard</i>en <i>Carrie Chapman Catt, </i>door haar groot redenaarstalent, dat ze in dienst stelden van de vrouwenzaak en van de vrede. Het succes van de lange en zware strijd was dat, terwijl maar enkele staten in de Ver. St. (het eerst Wyoming in 1869) en Australië vrouwenkiesrecht kenden vóór 1900 en enkele Europese vóór 1914 (Finland en Noorwegen), dit recht na de eerste wereldoorlog, toen overal democratische eisen succes hadden, in bijna alle landen aan de vrouwen werd toegekend. Niet zover kwam het in Frankrijk, Italië, België en Zwitserland; in België heeft de vrouw wel het kiesrecht verworven voor de gemeenteraden en kan zij tot burgemeester en schepen gekozen worden; alle vrouwen hebben het passieve kiesrecht en enkele oorlogsweduwen ook het actieve. In Ned. is de belangstelling voor het vrouwenkiesrecht sterk gewekt door twee tentoonstellingen, de eerste in 1898, welke tot gevolg had dat twee jaar later het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid is opgericht, de tweede een jaar voor de eerste wereldoorlog, waarvan <i>Rosa Manus</i>, die ook zoveel internationaal werk heeft gedaan, secretaresse was. In 1920 is door de aanneming van het voorstel-Marchant het vrouwenkiesrecht ingevoerd.

Nu dus in vele landen de vrouwen het stemrecht hadden verworven, werden zij ook gekozen in de vertegenwoordigende lichamen. In 1929 waren in Engeland 13 vrouwen lid van het Lagerhuis, 8 van het Huis van Afgevaardigden in de Ver. St., 7 van onze Tweede Kamer. In sommige landen werden vrouwen aangesteld als burgemeester, o.a. in België, Engeland en de Ver. St.; in Ned. kan de vrouw burgemeester zijn sinds 1931, in 1946 kwam de eerste benoeming. We vinden ook vrouwen als minister: in de Ver.

St. miss <i>Perkins</i> voor Sociale Zaken, in Engeland <i>Marg. Bondfield</i> voor Arbeid en <i>Ellen Wilkinson</i> voor Onderwijs; ook Brits-Indië had een vrouw als minister. Italië, Frankrijk, Albanië, Joego-Slavië en Japan voerden na de tweede wereldoorlog in 1946, met de overwinning van de democratie, het vrouwenkiesrecht in.

Het bezit van het stemrecht betekende niet dat de vrouw in rechten gelijkgesteld was met de man. Niet alle beroepen stonden nog voor haar open; in vele landen kan zij niet tot rechter worden benoemd en is zij ook uitgesloten van de diplomatieke dienst. Portugal was het eerste land waar een vrouw tot notaris benoemd werd; sinds 1946 is ook in Ned. de mogelijkheid daartoe opengesteld.

Speciaal de gehuwde vrouw is in rechten nog zeer achtergesteld. In vele landen staat zij onder de maritale macht, kan ze alleen met toestemming van de man arbeid verrichten en heeft ze geen recht op het beheer van haar vermogen en eigen verdiensten. Hier en daar is ook hierin verandering gekomen: de gehuwde vrouw kan zelf in rechten optreden in Engeland, Amerika en Scandinavië. In Frankrijk, België en Nederland heerst nog de opvatting van de Code Napoléon. In ons land is in 1926 een ‘Comité voor gemeenschappelijke actie tot hervorming van onze huwelijkswetgeving’ opgericht, waarvan mevrouw <i>B. Bakker-Nort</i> voorzitster was.

Op de arbeidsmarkt is nog lang geen gelijkstelling verkregen, althans niet voor de gehuwde vrouw. Na de crisis van 1929 werd de huwende of gehuwde ambtenares in vele landen ontslagen; slechts Frankrijk maakt hierop een uitzondering. Het zijn economische, geen principiële redenen die haar weren van de arbeidsmarkt. Voor de goedkoopste arbeid is er immers nooit een verbod voor de gehuwde vrouw geweest. Trouwens ten allen tijde en in elk economisch stelsel is steeds van vrouwenarbeid gebruik gemaakt. Sedert praehistorische tijden is door haar het land bewerkt; in Griekenland had de broodverkoopster een naam als bij ons het viswijf; in de M.E. konden weduwen hoofd van een bedrijf zijn, maar ook toen al werd de vrouw gezien als concurrent van de man en b.v. geweerd uit het kleermakersgilde.

Meestal was het lagere werk haar deel en deed zij dienst als loonarbeidster. Aan de andere kant was in de 17de eeuw het aandeel van de zakenvrouw zo aanzienlijk, dat de Engelsen en Spanjaarden zich verbaasden, hoe de gehuwde vrouw in de winkel en zelfs op koopmansreizen het heft in handen had, zoals L. van Nierop ons vertelt; maar ook dan al horen we van allerlei verbodsbepalingen, zoals we ze nu kennen in tijden van crisis en zoals ze op het ogenblik weer dreigen, hoewel in Engeland een neiging schijnt te bestaan hierop terug te komen.

Dat in alle landen het loon van de vrouw lager is dan dat van de man, heeft ook een economische oorzaak: in tijden van laagconjunctuur kunnen uit het grote aantal vrouwen goedkope arbeidskrachten gerecruteerd worden, terwijl de geïsoleerde positie van de vrouw in de huisindustrie lage lonen mogelijk maakt. Ook zijn de vrouwen, zowel in de beter als in de minder goed betaalde betrekkingen, weinig georganiseerd; voor de eersten vindt dit zijn oorzaak in het dikwijls tijdelijke werk, voor de anderen in de geringe bereidheid van de vrouw om toe te treden tot de vakorganisaties. Het meest waren zij voor de tweede wereldoorlog in Duitsland georganiseerd, minder in Engeland; in de Ver. St. bestaan wel zeer veel vrouwenclubs, maar die hebben andere doeleinden.

Dat in de fascistische landen de vrouw haar rechten verloor en werd teruggedreven naar huishouden en keuken, behoeft geen betoog: hier golden niet de rechten van de democratie en van de menselijke persoonlijkheid.

In één land is de gelijkstelling van de vrouw wel volledig. Na de revolutie van 1917 is in Rusland elke beperkende bepaling opgeheven; de vrouw kan alle ambten bekleden, heeft in het leger haar functie, staat ook in het huwelijk geheel gelijk met de man. Evenals de man wordt de vrouw ingezet om de Sowjet-Republiek te dienen door de ontplooiing van al haar krachten. Meer dan elders wordt hier getracht, de huishoudelijke moeilijkheden op te lossen door verandering in de woningbouw e.d. De opvoeding van jongens en meisjes is geheel dezelfde.

In alle landen ter wereld is na de oorlog onder de vrouwen de wens tot groter samenwerking opgekomen; zij zijn zich meer bewust, naar eigen aanleg mee te moeten werken aan de opbouw van de maatschappij. In Nederland is het <i>Nederlands Vrouwencomité</i> opgericht, waarin verenigingen van alle richtingen zijn samengekomen. Tijdens de oorlog hebben de vrouwen zich georganiseerd tot daadwerkelijke vrijwillige hulp: de Women’s Voluntary Service in Engeland, de <i>Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers</i> in Nederland. Na de vorige oorlog reeds bepaalde het pact van de Volkenbond, dat alle volkenbondsfuncties gelijkelijk openstonden voor mannen en vrouwen. Het Charter van de Verenigde Volken is gegrondvest op het beginsel van gelijke rechten voor allen zonder onderscheid van ras, sexe of godsdienst.

<i>Josephine Butler</i> heeft eens gezegd: ‘Onze eis was niet alleen een eis voor de rechten van de vrouw, zij was meer omvattend en dieper, het was een eis voor de rechten van allen, mannen en vrouwen, voor de eerbied bij elke mens voor de grote beginselen van recht, gelijkheid en vrijheid’. Dit is de diepste grond van de gehele vrouwenbeweging.

F. J. VAN GELDER-DROSTE
J. H. Ronhaar, Woman in primitive Motherright societies, 1931.

<i>Nieuwe geïllustreerde Wereldgeschiedenis,</i> vert. Jan Romein, 8 din, I-IV, VII; 1929-1932.

K.Bücher, Die Frauenfrage im Mittelalter, 1910.

Clara Meijer-Wichmann, Vrouw en Maatschappij, 1936. Joh. W. A. Naber, Na XXVjaren, 1898-1923, 1923. Hilde Lion, Zur Soziologie der Frauenbewegung, 1926. Newitt Hilary, Women must choose, 1937.

<i>La Condition de la femme dans la société contemporaine </i>(Travaux et recherches de l’institut de droit comparé de l’université de Paris).

Internationaal archief voor de Vrouwenbeweging, <i>Jaarboek</i> /en [I]II,[/I] 1937 en 1938.