Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Watervoorziening

betekenis & definitie

Bij een goede voorziening van zuiver drinkwater zijn belangen van hoge orde betrokken. Dit besef is eerst omstreeks het midden van de vorige eeuw doorgedrongen.

De gevaren, verbonden aan het betrekken van drinkwater uit pompen, regenbakken, putten, of open water deden zich het sterkst in de steden gelden, waar men dan ook het eerst tot maatregelen gekomen is. Amsterdam ging hierin vooraan en verleende in 1853 een concessie aan de Duinwaterleiding Mij.

Ook hier dus begint de voorziening met het particuliere initiatief.In de volgende decennia zagen vele grote en kleine stedelijke centra deze belangrijke voorziening behartigd, zodat in 1900 alle belangrijke gemeenten van zuiver drinkwater waren voorzien.

Ook bij de waterleidingen voltrekt zich een ontwikkeling van het met concessie werkende particuliere bedrijf naar het overheidsbedrijf. Verschillende gemeenten namen deze voorziening in eigen hand (Amsterdam 1896). Deze ontwikkeling heeft zich niet ten volle voltrokken; in verschillende gemeenten en landelijke gebieden zijn particuliere bedrijven nog werkzaam.

Omstreeks 1910 begint de regionale watervoorziening; tal van streken kregen een waterleiding, hetzij door een particuliere onderneming, hetzij doordat gemeenten zich aaneensloten en gezamenlijk een waterleidingbedrijf oprichtten, vaak in de vorm van een N.V. De provincies hebben zich in het algemeen bepaald tot stimulerend werken of verlenen van steun. Een provinciaal waterleidingbedrijf kent slechts N.Holland. Tussen 1920 en 1930 kwamen in alle provincies provinciale waterleidingverordeningen tot stand, het eerst in N. Holland (1920). Het Rijk onthield zich tot dusver van directe drinkwatervoorziening.

Wel stimuleerde het tot oprichting van streekwaterleidingen en verleende soms financiële steun. Het Rijksbureau voor Drinkwatervoorziening (1913) heeft hierbij belangrijk werk verricht. Tot een waterleidingwet is het nog niet gekomen, hoewel in 1925 en 1945 voorontwerpen van wet hebben bestaan. Een in September 1949 ingestelde Rijkscommissie heeft thans de wettelijke regeling van de drinkwatervoorziening in studie.

Er bestaan in Nederland 212 waterleidingbedrijven (1949), die een groot gedeelte van het land voorzien. Op een totaal aantal van 2 049 700 woningen hebben er 408 453 geen aansluiting op het waterleidingnet, d.i. ca 20% (woningtelling 1947) en wel in Groningen 8,3%, Friesland 11,3%, Drente 9,5%, Overijsel 9,2%, Gelderland 21,3%, Utrecht 2,6%, N. Holland 2,4%, Z. Holland 3,9%, Zeeland 5%, N. Brabant 15,2% en Limburg 9%. Deze niet-aangesloten woningen vormen het vraagstuk van de z.g. niet-rendabele gebieden, waar de kosten niet door de opbrengst worden goedgemaakt.

De voorziening van deze gebieden is het zorgenkind van Rijken provincies. Aangenomen wordt, dat op de prijsbasis 1940 een bedrag van 80 mill. gulden nodig zou zijn voor de aansluiting van nog zoveel woningen, dat 90% der bevolking in het genot van zuiver drinkwater zou zijn.

Een in 1946 in het leven geroepen keuringsinstituut is in 1949 ondergebracht in de N.V. Keuringsinstituut voor Waterleidingartikelen KI A. Vermeld zij ook het belangrijke werk verricht door de in 1899 opgerichte Vereniging voor Waterleidingsbelangen in Nederland.

Een belangrijk deel der bevolking heeft zo de beschikking over zuiver drinkwater, hetgeen in een dichtbevolkt land als het onze van buitengewone betekenis is. Ook de waterbeschaving is hierdoor bevorderd, terwijl het mede van groot belang is voor de waterverwerkende industrieën, vooral de voedings- en genotmiddelenindustrie.

Het meest voorkomende tarief is dat van een abonnement, waarbij voor een vast bedrag een bepaalde hoeveelheid maximaal kan worden verbruikt en het verbruik daarboven extra in rekening wordt gebracht. Bedrag en hoeveelheid zijn afhankelijk van de grootte of de huurwaarde der woning. Bij dit systeem heeft het bedrijf een behoorlijk rendement en de afnemer een grote vrijheid in zijn verbruik, terwijl verspilling wordt tegengegaan door een dreigende extra betaling.