Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Het water in de grond

betekenis & definitie

De betekenis van het water in de grond is veelzijdig. De scheikundige, biologische en natuurkundige processen in de grond zijn er grotendeels volkomen van afhankelijk:

1.de groei van gewassen is zonder het opnemen van water door de wortels niet mogelijk;
2. de inwerking van de scheikundige verbindingen op elkaar vindt in het water plaats;
3. het opnemen van voedsel door de wortels geschiedt uitsluitend uit waterige oplossing;
4. de bacteriën kunnen slechts leven in een vochtige omgeving;
5. het water heeft grote invloed op de structuur van de grond;
6.tevens op de temperatuur in de grond, die weer van invloed is op de scheikundige en biologische processen.

Bij een goede structuur behoort het water zich in de poriënruimte binnen de kruimels te bevinden, de grotere ruimten tussen de kruimels zijn tot luchtreservoir bestemd. Op meer of minder diepte (vnl. afhankelijk van de hoogteligging van het terrein) zijn echter alle holten gevuld met water; men spreekt dan van grondwater.

De scheiding tussen het grondwater en de daarboven gelegen grond met capillair water heet grondwaterspiegel offreatiseh oppervlak. De stand van het grondwater houdt in ons land veelal verband met die van het water in de sloten. Komt er meer water in de grond (regenval), dan er door verdamping en anderszins uittreedt, dan zal het freatisch oppervlak naar boven uitbuigen en ten opzichte van het peil in de sloten bol gaan staan, andersom hol. Is het freatiseh oppervlak hoger dan het peil der sloten, dan zal het water door de grond afvloeien naar de sloten, welk proces door drainage (buizen of sleuven gevuld met takkenbossen) kan worden versneld. Een lage stand van dit oppervlak is over het algemeen gewenst, want waar de ruimten gevuld zijn met water kan zich geen lucht bevinden en zonder lucht kunnen de wortels zich niet ontwikkelen; vooral in het voorjaar, wanneer een snelle en diepe ontwikkeling van het wortelstelsel gewenst is, is het laag houden van genoemd oppervlak zeer aan te bevelen.

Voor bouwland is de meest gewenste diepte 1-1,50 m op klei- en veengronden en 1 m op zandgrond; voor grasland resp. 0,75-1 m en 0,50-0,75 m.

Boven het freatisch oppervlak wordt een deel van het water in een zeer dun laagje door de gronddeeltjes vastgehouden als gevolg van de aantrekkende kracht (adhaesie) van de deeltjes op het water. Dit dunne laagje blijft zelfs bij grote droogte bestaan, het kan ook niet door de wortels worden afgenomen. Men noemt dit hygroscopisch water.

Het water, dat van groot nut is voor de planten en waarvan de hoeveelheid aan sterke verandering onderhevig is (stand van het grondwater, regenval, verdamping, opneming groeiprocessen), wordt vastgehouden en omhooggebracht door de capillaire werking van de zeer nauwe (capillaire) ruimten of poriën tussen de gronddeeltjes. Naarmate de poriën nauwer zijn, wordt de capillaire opstijging hoger; de stijghoogte is omgekeerd evenredig met de straal. Het vlak waar de stijghoogte eindigt, wordt capillair-oppervlak genoemd. Zijn alle nauwe poriën binnen de kruimels tussen freatiseh en capillair oppervlak gevuld met capillair water, dan is de grond verzadigd. Textuur en structuur van de grond zijn hierop van grote invloed.

Ook boven het capillaire oppervlak wordt (na regenval) water vastgehouden en wel in naar bovengaande richting eerst als funiculair (in dunne, strengvormige vorm) en daarboven tot het oppervlak van de grond als pendulair water (in aanhangende vorm). Bij grote droogte zal eerst het pendulaire water uit de bovengrond verdampen (en verbruikt worden door de haarwortels), daarna het funiculaire water, dat weer aangevuld kan worden door het capillaire. Wordt het capillaire water opgenomen, dan zal de grondwaterstand dalen, hetgeen weer aangevuld kan worden door inlaten van water in de sloten. De waterbeweging in de grond is echter zeer traag . De regenval is in ons land gem. 700 mm per jaar. Door de cultuurgewassen wordt in de maanden van Mei tot eind Augustus (100 dagen) circa 300 mm verbruikt, de regenval is over dit groeitijdvak gem. 230 mm; de verdamping uit de grond naar de lucht, is in verhouding tot het verbruik door het gewas veel geringer (sterk afhankelijk van de temperatuur, de wind en de vochtigheid van de lucht); toch is het zaak door cultuurmaatregelen deze verdamping zo gering mogelijk te houden, daar er reeds door de planten meer water wordt verbruikt, dan er in de groeiperiode valt.

Behalve de bovengenoemde benamingen voor het water in de grond, onderscheidt men nog imbibitie- of zwelwater, Zwelwater ^ water door het klei- of humus-complex in het inwendige opgenomen. In gronden die van nature hoog liggen, zoals met vele zandgronden het geval is, zal capillair water niet bereikbaar en zullen funiculair en pendulair water spoedig verbruikt zijn. Dan is het imbibitie-water van groot belang, de waarde van het humus-complex voor de zandgronden wordt daarmede nog verhoogd.

De watercapaciteit van een grond is het volume water dat een bepaalde grond bij verzadiging kan bevatten, dezeis verschillend, naarmate de samenstelling van de grond verschilt. Het watergehalte wordt uitgedrukt in procenten van de watercapaciteit. Voor elk gewas gaat een optimale groei samen met een bepaald watergehalte. Korrelgrootte, structuur en humus zijn van invloed op de watercapaciteit. De doorlatendheid van de grond voor water is mede van deze factoren afhankelijk, benevens van de mate van verwering (bankvorming enz.). Het water in de grond is van invloed op de temperatuur; natte gronden zijn koud, droge gronden warm.