Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Ertsmijnbouw

betekenis & definitie

De ontginningswijze van ertsmijnen hangt in hoge mate af van de wijze van voorkomen van het erts. Ertsen kunnen voorkomen in alluviale afzettingen, hetgeen b.v. bij veel tin- en goudafzettingen het geval is.

Ertsgangen of aders, opgevulde spleten waarin het erts door uit grote diepte opstijgende gassen of oplossingen is afgezet, komen veel voor. Zo vindt men lood-, zink- en tinerts in gangen.

De ertsgangen lopen vaak van een breedte van enkele meters op niets uit om een paar meter ernaast weer te beginnen. En tenslotte komen grote massieven erts voor.De alluviale afzettingen komen voor in rivierdalen, waarbij men het begrip rivier niet al te groots moet opvatten: b.v. het tinerts, zoals dat voorkomt op Banka en Billiton. Oorspronkelijk is het afkomstig uit ertsgangen, die totaal zijn verweerd; het erts is door regenwater naar het dal gevoerd en in het diepste deel daarvan, doch ook op de hellingen, blijven liggen. Het lichtere zand komt op den duur boven te liggen en een ertsrijke laag blijft onder een ertsloze laag zand liggen. De riviertjes waar dit plaats heeft gehad bevatten vaak maar in een klein gedeelte van het jaar water. De laag zand kan tot 15 m dik worden; de laag ertshoudend zand eronder varieert ook sterk in dikte en rijkdom.

Bij een oude wijze van ontginning droegen Chinese koelies de ertsloze zandlaag weg. Een Chinees kan niet goed met een schop werken. Met een patjol, een soort schraper, schraapt hij het materiaal 0p een tangok, een uit rotan gevlochten mandje; een rij van koelies droeg de tangoks twee aan twee aan een stok over de schouder weg; om tegen de wand van de uitgraving, de kollong, op te komen gebruikten ze trappen, gemaakt van boomstammen, waarin de treden waren uitgehakt. Zodra van een vooraf bepaald vak de ertslaag bereikt en het zand verwijderd was, werd het erts zelf naar boven gebracht en op een aparte hoop gestort. Was al het erts boven en was water beschikbaar, dan legde men een paar wasgoten aan en waste het erts.

Behalve op de bovengenoemde wijze kwam het tinerts ook wel gelijkmatig verdeeld voor in een aan de oppervlakte liggende laag losse grond, het koeliterts (koelit betekent huid). Dit erts werd gewonnen door er goten door te graven waarmee het erts werd weggespoeld waarna het meteen gewassen werd. Hier gebruikte men dus al water voor het grondverzet. Op den duur gingen ook de kollongs hiertoe over. Door een riviertje af te dammen kreeg men een waterreserve, die nog tot in een deel van het droge jaargetijde de kollong voorzag van water, waarmee de grond werd weggespoeld en daarna met een zandpomp opgevoerd naar boven als mengsel van water en zand. Dit kon natuurlijk pas, toen de centrifugaalpompen in gebruik kwamen.

De volgende stap was, dat men het zand ging losspuiten met een straal water onder ca 5 atm door grote straalpijpen, monitors geheten en het met pompen weer oppompte, zo ontstonden de z.g. spuitbaggers. Bij pomp en spuitbaggers pompt men het ertsloze zand naar oude, uitgewerkte terreinen; het erts zelf wordt door grote wasgoten gevoerd, waar het meteen wordt verwassen.

Een grote vooruitgang in het grondverzet is bereikt met de tinbaggermolens, waarvan de Karimata zeer grote bekendheid heeft verworven.Het zijn grote baggermolens, waarvan de emmers direct aan elkaar gekoppeld zijn. Het opgebaggerde erts gaat door een trommelzeef naar enige wasgoten. Ertsloos materiaal laat men gewoon door de wasgoten weglopen. Pas als er erts komt wordt het verwassen.

Onder de ertslaag wordt een kleiachtig gesteente gevonden, dat de Chinezen kong noemen. Is in een kollong de kong blootgelegd, dan is de ontginning afgelopen en wordt het gat weer dichtgegooid met zand van een nieuwe kollong of helemaal in de steek gelaten. Soms worden na het bereiken van de kong, daarin snoertjes erts gevonden, die tot het vinden van een ertsgang of ader aanleiding kunnen geven. Ook onder de koelitafzetting worden die gevonden. De aders of ertsgangen zijn opgevulde spleten, die een steile hoek met de horizon vormen. De zo ontdekte adertjes worden, zolang de ontginning niet te breed en daardoor te duur wordt, nog in dagbouw, dus aan de open lucht, gewonnen. Het hangt van de grootte van de ontginning af welk transport er toegepast zal worden: van het vervoer met handkracht tot stoomlocomotieven toe.

Hoe waardevoller het erts, hoe kleiner zulk een mijntje soms is om nog rendabel te kunnen zijn, maar dan kunnen er later nog niet eens grote kosten aan gewaagd worden om het vervoer grootscheeps op te zetten.

De alluviale goudontginningen worden in Amerika placers genoemd en, ook alweer naar hun grootte en plaatselijke omstandigheden, worden verschillende transportmiddelen gebruikt — schrapers, transportbanden, spuitbaggers en emmerbaggers. Het algemene werk in ertsmijnen als breken, boren, schieten en vervoeren komt overeen met dat in kolenmijnen. Het verschil met de kolenmijnen is een gevolg van het verschil in afzetting van de ertsen. Ligt een ertsgang geheel of gedeeltelijk in een heuvel, dan kan de ontsluiting geschieden met een of meer tunnels, anders moet men overgaan tot het delven van schachten. De schachten kunnen verticaal zijn of hellend. Een verticale schacht zal de ertsgang snijden of geheel er onder liggen.

In het eerste geval kan het gedeelte boven de ertsgang moeilijkheden veroorzaken door verzakking bij de ontginning; in het laatste geval worden op diepere verdiepingen de afstanden naar de ertsgangen groot. Een hellende schacht kan in de ertsgang zelf gedreven worden, waarbij dus tevens erts gewonnen wordt, of geheel onder de ertsgang liggen, wat minder onderhoudskosten met zich meebrengt, en dan met korte steengangetjes met de ertsgang verbonden worden. Voor de steil staande ertsgangen is als winningsmethode de trappenbouw, in Duitsland 'Firstenbau’ genaamd, zeer gebruikelijk. In het ertslichaam worden galerijen gedreven; in een galerij wordt het dak weggenomen en de galerij zo hoog opgevuld met ertsloos gesteente, dat daardoor de gehele galerij enkele meters hoger komt te liggen. Is dit front over enige afstand gevorderd, dan wordt hetzelfde herhaald, zodat een doorsnede van de afbouw een trapvorm vertoont. In de opgevulde vloer worden schachtjes uitgespaard, waardoor het erts naar de transportverdiepingen wordt afgelaten, z.g. stortkasten: zo nodig zijn van te voren opbraken naar een hogere verdieping gedreven voor de toevoer van opvullingsstenen.

Deze methode wordt in het Engels overhand sloping genoemd; de ontginning vordert dus van beneden naar boven. Wordt deze methode omgekeerd, dus begint men het erts van een verdieping van boven naar beneden, dan spreekt men van underhand sloping. Voor zeer brede gangen en ertsmassieven worden vele variaties op underhand en overhand stoping toegepast. Voorts is er nog de methode van top slicing, waarbij een groot ertslichaam verdeeld wordt in schijven, die na elkander afgebouwd worden: ook hier ontstaan trappen, daar de volgende schijf al aangepakt wordt voor de voorgaande geheel weg is.

Bij block caving wordt het ertslichaam verdeeld in blokken die elk als eenheid aangepakt worden door rondom erts weg te nemen tot tenslotte de resterende pijler vernietigd wordt met een zware springlading. Dit waren in het kort enkele van de vele winningsmethodes voor ertsen.

J. Young, Elements of Mining, 4de dr. 1946 (in hoofdzaak ertsmijnbouw).

Gedenkboek Biliton, 1852-1927.

R. Peele, Mining Engineer's Handbook, 1944.

Georg Agricola, De Re Metallica, oorspr. uitgave 1556, herdruk in het Duits 1928.

Heise-Herbst-Fritsche, Lehrbuch der Bergbaukunde, Band I, 8ste dr. 1942; Band II, 6de dr. 1942 (in hoofdzaak kolenmijnbouw).

E. M. Bunge, In het schijnsel van de mijnlamp, 2dr. dr. 1946. (populair).
G.Hoffmann und C. Hoflfmann, Lehrbuch der Bergwerkmaschinen 3de dr. 1941.

Elektrizität im Bergbau, Samiens Handbücher, 13. Band 1926.

Mijnbouwkundige nomenclator, uitgave van het Geol. Mijnb. Genootschap, 1946.

Tijdschriften:

De Ingenieur; Geologie en Mijnbouw; Colliery Guardian; Colliery Engineering; The Mining Journal; South African Mining Eng. Journal; Annales des Mines de Belgique; Goal Age; Glück Auf; Zeitschrift für Hüttenund Salinenbau; Bergbau-Archiv; Revue universelle des Mines, de la Metallurgie et des Travaux publics; Bulletins d'informations techniques; Revue universelle des Mines; Houille, Minerais, Pétrole.

< >