Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Fossielen van de mens buiten Europa

betekenis & definitie

Afrika: Uit Afrika zijn een groot aantal fossielen, in hoofdzaak schedelresten, bekend, zowel uit N. als uit Midden- en Z. Afrika.

Naar de vorm kunnen zij tot de twee grote groepen gebracht worden die wij uit Europa kennen, nl. de Homo recens en de Homo neanderthalensis.Tot de eerste groep behoren een groot aantal vondsten. Uit een reeks van grotten en uit schelphopen bij Afrika’s

N. kust, in de golf van Bougie, zijn schedels te voorschijn gebracht uit afzettingen die aan de Würm-ijstijd beantwoorden. Zij komen, afgezien van kleine verschillen, overeen met de Cro-Magnonmens. Opmerkelijk is de krachtige ontwikkeling van het gebied boven de oogkuilen, waardoor overeenstemming bestaat met de Predmost-mens. De lichaamslengte is ruim 170 cm. Een ongeveer even oud skelet, dat bij Asselar gevonden is, vertoont negroiede affiniteiten. In Oldoway en bij de meren Nakura, Elmenteita en Naivasha in Midden-Afrika zijn waarschijnlijk pleistocene skeletten van een protohamietisch type aangetroffen. (Met proto-hamietisch wil men tot uitdrukking brengen dat de schedel, naast primitieve kenmerken, ook kenmerken bezit die kenmerkend zijn voor de Hamieten. De Hamieten zijn de donkere, kroesharige mensen uit N.O. Afrika.) Ook uit Z. Afrika zijn een aantal diluviale schedels bekend, die alle tot de recensvorm van de mens moeten worden gerekend. Het zijn de vondsten bij Springbok, Boskop, Vischhoek, Knyma, Bayville, Mistkraal, Barkley West en Cape-Flats.

Tegenover de menigvuldige schedels van de Homo recens fossilis staat slechts één vondst van een op de Neanderdaler gelijkende schedel, nl. die bij Broken-Hill in N. Rhodesië in 1921. Geologisch is hij zeker jonger dan de Neanderdaler in Europa. Hij komt bijna geheel met de Neanderdaler overeen; een verschil bestaat in het achterhoofdsgebied, dat bij de Rhodesië-mens afgeplat is. De oppervlakte der hersenen, ook de relatieve ontwikkeling van de voorhoofdskwab, gelijkt eveneens op die van de Neanderdaler . Volgens Weinert nog primitiever dan de Rhodesië-mens is de door KohI-Larsen in voormalig Duits O. Afrika gevonden schedel. Hij geeft er, wegens de gelijkenis met Sinanthropus pekinensis, de naam van Africanthropus njarasensis aan.

Australië.

Uit Australië moeten ten eerste twee vondsten vermeld worden van wat oudere datum, nl. de Talgai-schedelen de Cohuna-scheclel. De eerste is uit een groot aantal stukken gereconstrueerd. Beide bezitten een proto-australoied karakter; treffend is bij beide schedels de sterke prognathie en het grote gebit.

Bij Keilor (N.W. van Melbourne) is in 1943 een schedel gevonden en door Mahony en Wunderly beschreven, die er een menging in vonden van australoiede en tasmanoiede kenmerken. Weidenreich acht hem als het ware een duplicaat van de Wadjakschedel uit Java.

Azië.

In Azië hebben drie ver van elkaar verwijderde gebieden fossielen van de mens opgeleverd; in alle drie gebieden zijn zowel vertegenwoordigers van de recensvorm aangetroffen als zulke die met de Neanderdaler vergelijkbaar, resp. nog primitiever zijn. Deze gebieden zijn Palestina O. China en Java.

In de Shukba-grotten en in de grotten van de Karmelberg zijn in de loop der jaren een groot aantal skeletresten opgegraven, die naar de tijd met het Aurignacien in Europa overeenstemmen, naar de vorm met de CroMagnonmens. Er bestaan niettemin verschillen tussen de Natufians — zoals Keith ze heeft genoemd omdat de eerste vondsten komen uit de grot van Wady-en-Natuf — en de Cro-Magnonmens: zoals b.v. het voorkomen van een bovenoogkuilswal en een lichaamsskelet met neanderthaloiede kenmerken,d.w.z.kenmerken,die karakteristiek zijn voor het skelet van de Neanderdaler. In een naburig gebied, nl. in een grot bij het meer van Galilea, is door Turville Pet re in 1925 een schedelstuk opgegraven dat in alle opzichten een Neanderdaler moet worden genoemd . Ook in de diepste lagen in de grotten van de Karmelberg zijn neanderthaloiede schedelresten aangetroffen.

Het tweede gebied in Azië dat voor ons van belang is, is O. China, met name het plaatsje Chou-Kou-Tien dicht bij Peking. In hooggelegen grotten, opgevuld door gele leem en kalksteen, zijn skeletresten van 7 mensen gevonden uit een tijdperk dat aan het Magdalénien in Europa beantwoordt. De schedels zijn groot (1500 cc), dolichocefaal, boven de oogkuilen.zijn verdikkingen die op een bovenoogkuilswal gelijken, het aangezicht is breed en iets platgedrukt. Zij verhouden zich tot de Pekingmens als de Cro-Magnonmens tot de Neanderdaler. Weidenreich meent dat het de voorlopers van de huidige Chinezen kunnen zijn: hij noemt ze oer-mongoloieden. In een reeks van grotten in Chou-Kou-Tien zijn in de loop van de laatste decenniën een groot aantal skeletresten gevonden van Sinanthropus pekinensis, een naam die in 1927 voor het eerst door Davidson Black (op grond van een kies uit de onderkaak) gegeven is.

Sinanthropus pekinensis is nog primitiever dan de Neanderdaler in Europa. De inhoud van de hersenschedel varieert van 850 tot 1200 cc. Boven de oogkuilen is een machtige torus supraorbitalis of bovenoogkuilswal, daarboven een z.g. vluchtend voorhoofd. De zeer platte schedel is dolichocefaal. Het aangezicht is sterk prognaath; de gebitselementen zijn zeer groot, de onderkaak heeft een negatieve kin . Van het lichaamsskelet is weinig bekend; twee stukken dijbeen zijn recht en wijzen op een opgerichte lichaamshouding.

Het derde gebied is Java. Gaande van de jongste naar de oudste vormen vinden wij achtereenvolgens de Wadjakmens, de Solomens en Pithecanthropus erectus.

De Wadjakmens, door Van Rietschoten in 1899 gevondenen door Dubois bewerkt, is een proto-australoied type. De grote schedel (1550 cc) is dolichocefaal, het voorhoofd is opgericht, er is geen bovenoogkuilswal, het aangezicht is breed, de tandboog en de gebitselementen zijn krachtig ontwikkeld . Geologisch iets ouder — volgens Oppenoorth in een laag die met het Riss-Würm-interglaciaal overeenkomt — zijn de door Oppenoorth bij het plaatsje Ngandong gevonden en door hem beschreven skeletresten van de Homo soloensis .. De dolichocefale schedel is zeer groot, er is zelfs één bij die alle diluviale en recente schedels in lengte overtreft. Boven de oogkuilen is een sterke bovenoogkuilswal; een vluchtend voorhoofd. Het achterhoofd is aan de achterzijde — evenals bij de Rhodesië-mens — sterk afgeplat. Jammer genoeg is er niets van het aangezichtsskelet aanwezig. Uit een gevonden scheenbeen kan een lichaamslengte van ca 165 cm worden afgeleid.

In de derde plaats Pithecanthropus erectus. Bekend en beroemd is de vondst van E. Dubois in 1891/1893 van een schedelkap , enkele kiezen en een dijbeen. Tussen 1936 en 1940 zijn door Von Koenigswald nog een aantal schedelstukken van dezelfde vorm gevonden bij Bapang (fig. 17) en bij Sangiran. De dolichocefale, zeer platte schedel heeft een inhoud van ca 900 cc. Boven de oogkuilen is een zware bovenoogkuilswal, hierboven wijkt het voorhoofd sterk naar achter. Aan de bij Bapang gevonden schedel, waarvan de inhoud slechts 750 cc bedraagt, is het gebied van het gewricht met de onderkaak behouden gebleven.

Hieruit blijkt dat dit gewricht een geheel menselijke vorm had, waaruit men afleiden kan dat ook de kauwbewegingen en dus het gebit een menselijk karakter moeten hebben bezeten. Hiervoor pleiten ook de bij Sangiran gevonden kaakfragmenten.

De oppervlakte der hersenen, voorzover die uit de endocraniale afgietsels blijkt, leert ons dat er tussen Sinanthropus pekinensis en Pithecanthropus erectus verschillen bestaan. De frontale kwab is bij Sinanthropus groter dan bij Pithecanthropus en nadert die van de Neanderdaler. Niettemin is bij beiden dat gebied primitiever dan bij de laatstgenoemde. Hebben Sinanthropus en Pithecanthropus reeds geluidsuitingen gekend die men een gearticuleerde spraak kan noemen? Vele onderzoekers menen dat men op grond van de morfologie der hersenen de mogelijkheid, zelfs de waarschijnlijkheid, ener gearticuleerde spraak niet mag uitsluiten, anderen geloven dat men natuurlijk wel moet aannemen dat Sinanthropus en ook Pithecanthropus middelen — ook geluiden — gehad hebben om zich met elkaar in verbinding te stellen, doch dat de morfologie als zodanig geen recht geeft, tot een zo belangrijk iets als de gearticuleerde spraak te besluiten.

Het dijbeen van Pithecanthropus, zowel het in 1891 gevondene als de 5 stukken die later zijn gevonden bij de fossielen die Dubois medebracht, is recht, d.w.z. deze hominide (tot de homines = mensen te rekenen) vorm had het vermogen, rechtop te gaan en te staan. Het is merkwaardig dat in China en op Java dit vermogen is voorafgegaan aan de grootte-ontwikkeling der hersenen, terwijl wij in Europa het omgekeerde zagen; daar zijn de hersenen van de Neanderdaler reeds zeer groot, het femur (dijbeen) is nog krom.

Geologisch nog wat ouder dan Pithecanthropus erectus is een kinderschedeltje dat bij Modjokerto is gevonden en dat een menselijk karakter vertoont, zodat Von Koenigswald van Homo modjokertensis spreekt. Indien dit juist zou zijn, wijst het erop dat in een periode die nog ouder is dan de Trinilfase (Pithecanthropus), op Java reeds een hoger ontwikkelde hominide vorm voorkwam.