Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Farmacopeeën

betekenis & definitie

Daar de arts bij het voorschrijven der geneesmiddelen uiteraard verzekerd moet zijn van de zuiverheid en de constante werkzaamheid der door hem gekozen stoffen, zijn wettelijke regelen nodig die hem deze zekerheid geven. Dit inzicht is reeds in de vroegste tijden ontstaan en als noodzakelijk gevolg van het scheidingsproces van geneeskunde en artsenijbereidkunde moeten wij dan ook beschouwen het ontstaan van boeken die zich in hoofdzaak bezig houden met de beschrijving van geneeskrachtige grondstoffen en voorschriften geven voor de vervaardiging van min of meer samengestelde geneesmiddelen.

Deze voorschriftenboeken hadden ten doel de geneeskundigen te verzekeren dat hun voorschriften door de geneesmiddelenbereiders steeds op dezelfde wijze werden opgevolgd.Na de classieke werken van Serapion van Alexandrië (Practica dicta Breviarum, 160 v. Chr.), van de Griek Dioscorides (De Materia Medica, ca 60 na Chr., zie ook fig. 3 blz. 224), de Romeinen Scribonius Largus (Compositiones, 45 na Chr.), Galenus (De Simplicium Medicamentorum en De Compositione Medicamentorum, 2de eeuw na Chr.), Celsus (De re Medicina, 30 na Chr.) zijn vooral de werken der Arabische schrijvers te beschouwen als de voorlopers onzer moderne voorschriften boe ken. Genoemd worden het Antidotarium van Rhazes (860-923) en een der 5 boeken van het Canon Medicinae van A vicenna (980-1037). De werken van meer Westeuropese oorsprong die de uitoefening der artsenijbereidkunst in geheel Europa beïnvloed hebben, waren het Antidotarium van Mesue (9de eeuw) en vooral het Antidotarium en het Dispensarium van Nicolaus Praepositus van Salemo (begin 12de eeuw). Dit Antidotarium Nicolai is het eerste zuiver artsenijbereidkundige werk, het bevat o.m. de basis van het oude, nu nog in de Angelsaksische landen in gebruik zijnde, medicinale gewichtsstelsel (grein, scrupel en drachme); het werd in Frankrijk in 1321 als wettelijk voorschriftenboek ingevoerd. Het eerste in Europa van regeringswege uitgegeven en door een commissie van deskundigen opgestelde voorschriftenboek verscheen in Florence in 1498 onder de naam Nuovo ReceptarioComposito; een latere uitgave (1567), getiteld ‘Ricettario Fiorentino’, stelt o.m. eisen aan de inrichting der apotheken.

Omstreeks het midden der 16de eeuw gaat men voor deze officiële voorschriftenboeken de naam farmacopee gebruiken. Na Florence volgt in 1546 Neurenberg (Dispensatorium van Valerius Cordus), in 1559 Mantua, in 1560 Antwerpen, 1561 Basel, 1579 Parijs, 1613 Augsburg (Pharmacopoeia Augustana, het model voor talrijke andere), 1618 Londen, 1628 Keulen en 1636 Amsterdam.

De Amsterdamse Pharmacopée (Pharmacopoea Amstelredamensis Senatus Auctoritate munita, 1636) is het werk van de Amsterdamse arts Nicolaas Tulp, die als eerste in de Noordelijke Nederlanden inzag, dat aan de verwarring en onzekerheid op dit gebied een einde gemaakt behoorde te worden. Andere steden volgden dit voorbeeld: 1638 Leiden, 1656 Utrecht, 1659 ’s-Gravenhage, 1687 Leeuwarden, 1693 Haarlem. De invoering van een landelijke farmacopee was eerst mogelijk tijdens de Franse overheersing. Zij verscheen in de jaren 1802-1805 als bewerking van de Amsterdamse Pharmacopee onder de naam ‘Pharmacopoea Batava’ (Nederlandse vertaling: Bataafse Apotheek, 1807) en werd in 1823 gevolgd door de ‘Pharmacopoea Belgica’. In 1851 verschijnt dan de ‘Pharmacopoea Neerlandica’, in 1871 een 2de uitgave (de z.g.Editio altera), in 1890 de 3de, in 1906 de 4de en in 1926 de nu nog van kracht zijnde 5de uitgave (Pharm. N.

Ed. V), in 1935 en 1939 aan gevuld met een tweetal supplementen.

Was tot en met de uitgave van 1871 de Latijnse tekst de officiële, van de 3de uitgave af in 1890 werd het Latijn vervangen door het Nederlands. Van de 3de en 4de uitgave verschenen naast de Nederlandse officiële tekst vertalingen in het Latijn. De 5de editie verscheen alleen in Nederlandse tekst.

De ontwikkeling van stedelijke farmacopeeën tot landelijke heeft zich in de afgelopen 150 jaar in alle landen op analoge wijze voltrokken.

Naarmate nationale verschillen in opvatting met de voortschrijdende ontwikkeling der geneeskunde wegvielen, kwam de vraag naar voren of al deze landelijke farmacopeeën niet vervangen zouden kunnen worden door één enkele die dooreen internationale commissie van deskundigen kan worden ontworpen. Vooral de moderne farmacopeeën vertonen onderling geen belangrijke verschillen in opzet en inhoud. Slechts de naamgeving der geneesmiddelen vertoont van land tot land belangrijke verschillen. Reeds in 1865 werd een poging gedaan om te komen tot internationale samenwerking, doch pas in 1902 werd het eerste succes behaald op een conferentie in Brussel waar besloten werd tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van een aantal sterk werkende geneesmiddelen.

Op een tweede conferentie (Brussel 1925) werd de grondslag gelegd vooreen internationale farmaceutische nomenclatuur, die echter tot dusverre nog niet algemeen wordt toegepast. In 1937 volgde de instelling van een commissie voor een internationale farmacopee door de hygiënische afdeling van de Volkenbond. Haar taak werd in 1947 overgenomen door een commissie van de Wereld Gezondheidsorganisatie van de U.N.O.

Met de keuze van de op te nemen geneesmiddelen en de regelmatige herziening van de farmacopee is hier te lande een permanente staatscommissie belast. In deze commissie hebben zitting hoogleraren, practiserende apothekers en artsen en andere deskundigen. Zoals reeds uit het voorgaande is op te maken, beoogde de wetgever met de invoering van de farmacopee wettelijk toezicht mogelijk te maken op de geneesmiddelen voor zover zij in een apotheek worden aangetroffen, waarbij onder apotheek verstaan wordt de ruimte waarin een apotheker of een geneeskundige, die bevoegd is tot uitoefening van de artsenijbereidkunst, zijn beroep uitoefent.

De farmacopee is dus een verzameling van wettelijke regelen voor:

1. bepaling van identiteit en zuiverheid van een aantal veel gebruikte grondstoffen; 2. controle van identiteit en zuiverheid c.q. werkzaamheid van een aantal door de industrie vervaardigde geneesmiddelen; 3. bereidingswijze van voor eigen bereiding in aanmerking komende geneesmiddelen; 4. eisen te stellen aan de in apotheken gebezigde werktuigen en onderzoekingsmethoden;
5. de benaming der geneesmiddelen; 6. te treffen maatregelen ter voorkoming van bederf der geneesmiddelen.

De farmacopeeën beschrijven slechts een gedeelte van de in de farmacotherapie toegepaste geneesmiddelen. In het algemeen worden slechts die stoffen en bereidingen opgenomen, waarvan de werkzaamheid als geneesmiddel proefondervindelijk vastgesteld is. Daarnaast bevatten sommige farmacopeeën nog praeparaten van twijfelachtige therapeutische waarde, doch waarvoor, in verband met het grote verbruik, het stellen van eisen betreffende zuiverheid en gehalte nuttig geacht wordt. Tengevolge van het feit, dat de opneming van nieuwe geneesmiddelen door uitvoerig clinisch en farmacodynamisch onderzoek gewettigd moet worden en de verzameling van deze kennis meestal vele jaren vereist, is de farmacopee, althans in de landen waar de betreffende commissies een voorzichtig standpunt innemen, steeds enkele jaren ten achter bij de ontwikkeling der farmacotherapie. Daar bovendien talrijke nieuwe geneesmiddelen door de industrie vervaardigd worden en dan beschermd worden door octrooien heeft het vaststellen van zuiverheid voor deze producten en dus het opnemen in een farmacopee slechts zin, wanneer zij in de handel gebracht worden door anderen dan de oorspronkelijke bereiders. Door vergelijkend chemisch en fysisch onderzoek van deze producten van verschillende herkomst kunnen immers dan pas de eisen vastgesteld worden waaraan een dergelijk geneesmiddel moet voldoen.