Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Filtratie, osmose en resorptie

betekenis & definitie

Wanneer men een vloeistof perst door een laag zand of klei of door filtreerpapier, worden alle grove delen tegengehouden. Opgeloste stoffen passeren het filter wel.

Bij filtraties spelen dus een doorlaatbare laag en de z.g. filterdruk een rol.Bij de gewervelde dieren werken de honderden of duizenden nierkapsels, die in de nierschors liggen, als filtertjes. Door de druk in de slagaders — veroorzaakt door de hartwerkzaamheid — wordt de bloedvloeistof gedeeltelijk door de zeer doorlaatbare wand van de haarvaten in de kapsel en door de kapselwand heengeperst, waarbij de bloedlichaampjes en de opgeloste eiwitten niet passeren (‘afgefiltreerd’ worden). Door de vloeistof in de kapsel met een fijne holle naald op te zuigen en met behulp van micromethoden, die een analyse van enkele tiende mmJ vloeistof mogelijk maken, de samenstelling ervan te onderzoeken, heeft men kunnen aantonen, dat deze geheel overstemt met die van de bloedvloeistof.

Opmerking: de vloeistof in de kapsels heeft dus een andere samenstelling dan de urine, die door de nier wordt afgescheiden. In de afvoerkanaal tjes die naar het nierbekken leiden, worden nl. de stoffen die het lichaam nog gebruiken kan, selectief opgezogen. Bij de zoogdieren worden o.a. druivensuiker, een waardevolle voedingsstof, en water weer in het bloed opgenomen. Onze urine is dan ook een tamelijk geconcentreerde oplossing van zouten. Bij kikkers en salamanders daarentegen, die door hun huid grote hoeveelheden water opnemen, worden juist de zouten, hoewel niet volledig, en niet het water opgezogen.

Wanneer twee waterige oplossingen van elkaar gescheiden worden door een slechts voor water doorlaatbaar (semi-permeabele membraan), vindt watertransport plaats van de meest verdunde naar de meer geconcentreerde oplossing . Het opzwellen van levende cellen in zuiver water en het opnemen van water dwars door de huid heen door een kikvors zijn verschijnselen, die waarschijnlijk eenvoudig door osmose kunnen worden verklaard. Levende cellen, b.v. bloedlichaampjes, observeert men dan ook altijd in een zoutoplossing van bepaalde concentratie, een z.g. fysiologische oplossing. In zuiver water zwellen levende cellen op tot ze barsten.

Lang niet alles wat met transport van wateren opgeloste stoffen door vliezen of scheidingswanden in het dierlijk lichaam samenhangt, kan als een eenvoudig osmotisch proces worden verklaard. Of men nu bij gewervelde dieren het darmkanaal vult met water of met een geconcentreerde oplossing, altijd vindt transport van de gehele darminhoud (behalve van de grote moleculen!) door het darmslijmvlies heen naar het bloed toe plaats. Het fraaiste bewijs dat hier geen eenvoudig osmotisch verschijnsel optreedt, is wel dat de darm het bloedplasma ook dan opzuigt als men dit orgaan vult met bloed van het proefdier zelf, d.i. met een vloeistof die met het bloed isosmotisch is, d.w.z. dezelfde osmotische druk en dus dezelfde ‘zuigkracht’ heeft.

Een ander voorbeeld van resorptie vindt men bij een zoetwatervis als de paling, die met behulp van de kieuwen nog zout weet op te nemen uit het zeer zoutarme zoete water. Dit zout dient ter vervanging van die hoeveelheden, die met urine en faeces zijn verloren gegaan.

Bij deze resorptieprocessen wordt door de levende cellen arbeid verricht, a.h.w. om de osmotische tegendruk te overwinnen. De sterke doorbloeding van het darmkanaal na het eten dient niet alleen om de geresorbeerde stoffen weg te voeren, maar ook om extra zuurstof aan te voeren. Hetzelfde gebeurt in de werkende nier (resorptie door de afvoerkanaaltjes!).

Nog ingewikkelder moeten de secretieprocessen zijn, waarbij kliercellen uit het bloed grondstoffen opnemen, ze omzetten in klierproduct en dit secreet naar buiten afgeven. Een arbeidende klier verbruikt wel tien maal zoveel zuurstof als een rustende.