Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

De chirurgische tandheelkunde

betekenis & definitie

Slechts de chirurg is bevoegd de chirurgische tandheelkunde in de meest uitgebreide zin uit te oefenen, hoewel hij zeker, indien hij zelf niet voldoende onderlegd is in de tandheelkunde, bijna nooit de hulp van een tandarts ontberen kan. Deze laatste bepaalt zich tot de behandeling van tand, tandkas en het daarbij behorende tandvlees.

De chirurgische behandelingen, die hieronder vallen zijn zeker lang niet altijd eenvoudig. Ze zouden misschien te rangschikken zijn onder een groep ‘kleine chirurgische ingrepen’.

Grote zullen nooit door de tandarts verricht worden. De behandeling berust dan bij de algemene chirurg tezamen met de tandarts, of bij de kaakchirurg, in wie men chirurg en tandarts verenigd vindt.De verwijdering van een tand of kies is een chirurgische ingreep. Dit kan thans, dank zij de toepassing der anaesthetica (gevoelloos makende middelen) pijnloos geschieden, in tegenstelling tot vroeger. Bij de ontwikkeling der tandheelkunde nam de chirurgische uiteraard de belangrijkste plaats in, daar het verwijderen van tand of kies vroeger wel het meest afdoende middel was om van de kiespijn verlost te worden. Er ontbreken kiezen, die tijdens het leven verwijderd moeten zijn, in schedels van zeker 1000 jaar v. Chr. In Griekenland en Italië werden oude instrumenten (tangen) gevonden, die dienden voor het verwijderen van tand of kies.

De chirurgische tandheelkunde was ten tijde van Fauchard de conserverende en prothetische ver vooruit. Vergelijken we het tandchirurgische instrumentarium van omstr. 1700 met dat van heden, dan is er een groot verschil, maar toch zien we dat de tang, uitgedacht door de Leidse hoogleraar Anthony Nuck (16501692), de moderne zeer nabij komt.

In de tandheelkunde past men steeds, indien niet om zeer bijzondere redenen een andere methode gewenst is, het plaatselijk ongevoelig maken toe. Voor de elementen der bovenkaak doet men dit door om de wortel het verdovende middel in te spuiten, de z.g. infiltratie-anaesthesie. Bij de onderkaak past men de geleidings-anaesthesie toe. Dit geschiedt door de zenuw die dit gebied verzorgt, op zijn weg naar het centrale zenuwstelsel te blokkeren, door de zenuwbaan dus ergens op die route te doordrenken met de verdovingsvloeistof, gewoonlijk aan de binnenzijde van het opstijgende gedeelte van de onderkaak. Hier is de zenuw, die de onderkaak voorziet, makkelijk te benaderen, en spuit men hier enige cc verdovingsvloeistof in, dan wordt de helft van de onderkaak aan die kant gevoelloos.

Het instrumentarium voor de verwijdering van tand of kies is eenvoudig en bepaalt zich practisch tot een tang om het element goed te kunnen aanvatten, iets onder de overgang tussen kroon en wortel. Daar de vormen der elementen op deze plaats nogal uiteenlopen, kan men niet met één tang voor alle elementen volstaan. Bovendien bepaalt de plaats in de tandenboog en tevens de vraag, of het een extractie in de onderdan wel in de bovenkaak betreft, mede de vorm, niet alleen van de bek, maar ook van de handgreep. Een normale uitrusting bevat 10 à 15 tangen. Niet met kracht, maar door overleg, door het zoeken en vinden van de weg van de minste weerstand, zal het gelukken, met het maken van een zo klein mogelijke wond, een element te verwijderen.

Hoewel reeds lang getracht is, verloren gegane tanden of kiezen te vervangen door elementen die ook weer in de kaak zouden ‘vastgroeien’, is dit (tot op zekere hoogte) nog steeds niet gelukt. Op vele manieren (sommige dateren reeds uit de late M.E.) heeft men getracht kunstmatige wortels, o.a. van ivoor, been, roestvrij staal enz. in het bot van de kaak te laten vastgroeien, hetgeen eerst schijnt te lukken, doch op een mislukking uitloopt. Iets positiefs dat hier uit voortkwam, is het herplaatsen, de replantatie van een tand of kies, die door een ongeluk (trauma) practisch onbeschadigd werd uitgeslagen en bewaard bleef. De tandzenuw, die toch niet weer vastgroeit en meestal ook wel is afgestorven door het verblijf buiten het lichaam, wordt verwijderd en het wortelkanaal wordt met een indifferente stof (zie Conserverende tandheelkunde) gevuld. De tandkas wordt schoongemaakt, zo nodig iets verwijd, de tand herplaatst en met een fixatiebeugeltje (zie kaakbreuken) aan de buurelementen bevestigd. Het element groeit dan vrij behoorlijk vast en het beugeltje wordt weggenomen. Ook is het mogelijk, op deze manier een element te verplaatsen door in het bot met hamer, beitel en boor een kunstmatige tandkas te maken.

Ook bij het verwijderen van de geretineerde (geïmpacteerde) elementen (dit zijn elementen, die om een of andere reden niet zijn doorgebroken en dus geheel volgroeid in de kaak liggen), is het maken van een beenwond noodzakelijk. Vooral verstandskiezen, die zich door ruimtegebrek niet kunnen ontwikkelen, zijn vaak moeilijk te verwijderen. Juist wanneer deze gedeeltelijk doorbreken en de omgeving voortdurend irriteren, is verwijdering eigenlijk de enige methode om de patiënt van zijn klachten te bevrijden.

Gelukkig geeft een geretineerd element lang niet altijd klachten. Toch komt er een afwijking voor, die hiervan het gevolg is, de tandcyste. Het epithelium van het tandzakje neemt in omvang toe en vormt in de kaak een holte om de kroon van de geïmpacteerde tand. Zij is met een helder gele vloeistof gevuld en kan zo groot worden, dat ze uitwendig goed waarneembaar is. Vooral omdat de infectiekansen van de holte vrij groot zijn, moet chirurgisch worden ingegrepen. Tand en cyste-epithelium worden weggenomen. De grote holte, die hierdoor ontstaat, verdwijnt na enkele jaren practisch geheel.

Ook komen wortelcystes voor, als gevolg van een prikkeling door een of andere chronische ontsteking aan de wortelpunt. Het epitheel, zonder hetwelk een cyste niet denkbaar is, is waarschijnlijk afkomstig uit epitheelresten in het wortelvlies.

Onder wortelpuntresectie verstaat men het wegnemen van het granulatieweefsel, dat zich als gevolg van de locale ostitis om de wortelpunt van een element heeft ontwikkeld (zie pulpaziekten) en tevens dat gedeelte van de wortel, dat door de ontsteking aangevreten is. Na het slijmvlies te hebben los gepraepareerd, maakt men een opening in het bot, ter hoogte van de wortelpunt. Dan wordt het granulatieweefsel verwijderd, de holte schoongekrabd, de wortelpunt gereseceerd en de wond weer gesloten.

Sluiten de blijvende centrale snijtanden van de bovenkaak in de mediaanlijn niet tegen elkaar, dan is dit wel eens het gevolg van een te laag aangelegd lipbandje. De aanhechtingsplaats ligt soms zelfs op het verhemelte, het bandje loopt dan tussen de snijtanden door naar de lip. Het naar elkaar brengen van de snijtanden zal in dit geval nooit gelukken zonder eerst chirurgisch de aanhechtingsplaats van het lipbandje naar de normale plaats verlegd te hebben. Knobbelvormige (goedaardige) uitsteeksels van de kaak kunnen het plaatsen van een kunstgebit verhinderen en worden dan chirurgisch verwijderd.

De skeletdelen, die tot de mond behoren, kunnen fractureren, ten gevolge van een ziekteproces, b.v. osteomyelitis, of een ongeval. De eerste, de spontane fracturen, komen zeer zelden voor, de laatste veel vaker (verkeersongevallen). Vooral de onderkaak is zeer kwetsbaar. De kaakfracturen kunnen van dien aard zijn, dat men ze onder de zware letsels rekent, zoals de gecompliceerde onderkaaksfractuur, waarbij de kaak op vele plaatsen gefractureerd is en zelfs het kaakgewricht, nl. het kaakkopje, is afgebroken.Ondereen gecompliceerde fractuur verstaat men een breuk waarbij de botstukken door de huid (slijmvlies) steken.

Niet alleen ter wille van de functie, maar ook van de gelaatsuitdrukking moeten de beenstukken in hun oorspronkelijke stand gebracht en gefixeerd worden. Bij een onderkaaksfractuur wordt de bovenkaak gebruikt als richtsnoer: de elementen van de onderkaak worden in occlusie gebracht met die van de bovenkaak. Vervolgens worden de beenstukken in deze stand gehouden door metalen beugelslangs de tandenrij te bevestigen. Hebben er nog verschuivingen van het gehele gefixeerde stuk plaats, dan worden zelfs tijdelijk de elementen van de onderkaak aan die van de bovenkaak bevestigd; meestal gebeurt dit met rubber bandjes.

Is door een ongeval de gehele bovenkaak van de rest van de schedel afgebroken, dan maakt men een z.g. extraoraal apparaat. Met behulp van een gipskap op het hoofd en een apparaat, dat aan de boventanden en -kiezen bevestigd wordt, is de gewenste fixatie mogelijk (thans past men ook meer en meer de draadextensie toe). Zijn grote delen van de kaak (dit geldt i.h.b. voor de onderkaak) versplinterd (schotverwonding), dan moeten alle splinters verwijderd en het verloren gegane stuk vervangen worden. Een kunstkaak van eboniet of kunsthars is de reparatie langs prothetische weg. De thans steeds meer toegepaste osteoplastiek vindt zijn toepassing ook op dit terrein. (Hiertoe kiest men botstukken — o.a. stuk van bekkenkam, scheenbeenspaan, ribstukken e.d. — die op hun eigen plaats enigszins gemist kunnen worden en plaatst deze over in de kaak.)

De operatie van de hazenlip behoort tot de algemene, het opereren van een gespleten gehemelte tot de kaakchirurgie.

Tenslotte moet als belangrijke chirurgische ingreep nog genoemd worden de kaakresectie. Zo kent men o.a. kwaadaardige gezwellen van de bovenkaak; de haard hiervan ligt b.v. in de kaakholte, en men dient nu dit gezwel zo ruim mogelijk weg te nemen. Men besluit dan de gehele kaakhelft te verwijderen. Uitwendig blijft het gelaat intact, doch al het onderliggende weefsel wordt weggenomen. De grote holte, die nu ontstaat en die van de mond uit toegankelijk is, wordt met een reeds voor de operatie vervaardigde prothese opgevuld. Zijn de wonden alle weer goed geheeld, dan volgt de definitieve prothese. De vervaardiging van de apparaturen voor de kaakfracturen, het maken van hulp- en definitieve prothese behoort tot het terrein van de tandarts.