Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

what

betekenis & definitie

I. 1. vragend: wat, wat voor (een), welk(e); what day of the month is to-day?, de hoeveelste hebben we (vandaag)?; what is your name?, hoe is uw naam?, hoe heet je?; what is the hurry?, waarom zo’n haast?; what's yours?, wat zal 't zijn?, wat gebruik (neem) je?; I’ll tell you what, ik zal u eens wat zeggen; what about Johnson?, 1. hebt u nieuws over J., hoe staat het met J.?; 2. en J. dan?; what for, waarvoor, waarom?; get what for, er van langs krijgen; what hol, hela!; what if we were to lose?, wat zou het dan nog als wij het verloren?; and what not, en wat al niet; en zo meer, enzovoort; what of...?, En hoe is het met...?; well, what of it?, wel, wat zou dat?; 2. uitroepend: wat (een);

II. 1. betrekkelijk: wat, dat wat, hetgeen; al wat, al... dat; what day..., (op) de dag dat...; the water is good, what there is of it, het water dat (voor zover het) er gevonden wordt, is goed; that’s what it is, dat is het, dat is het hem; but what, behalve wat, dan die...; of... niet; not a day comes but what makes a change, er komt geen dag die geen verandering brengt; 2. onbepaald: wat; what between (what with)... and

..., deels door..., deels door...