Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

walk

betekenis & definitie

I. 1. lopen, gaan, stapvoets gaan, stappen; 2. wandelen; 3. slaapwandelen; 4. rondwaren, spoken; the best (finest)... that walks, die er op twee benen rondloopt;

II. 1. lopen, lopend afleggen; 2. doen of laten lopen, stapvoets laten lopen; wandelen met, geleiden; 3. lopen in of over, op- en aflopen in (op); 4. betreden, bewandelen; walk the earth, op aarde rondwandelen; walk the hospitals, (als medisch student) de klinieken lopen; walk the streets, op straat rondlopen (rondzwerven); walk about, rondwandelen, rondlopen, omlopen, rondgaan, rondkuieren; rondwaren; walk away, weggaan, wegkuieren; walk away from, gemakkelijk achter zich laten; walk away with, in de wacht slepen; walk down, afdalen van, afgaan, aflopen, afkomen [heuvel]; (please) walk in, komt u binnen; walk in one’s sleep, slaapwandelen; walk into him, hem te lijf gaan; op hem afgeven; walk into the food, het eten geducht aanspreken; walk off, weggaan; wegbrengen, -leiden; door lopen of wandelen verdrijven; walk one off his legs, iemand zo laten lopen dat hij niet meer op zijn benen staan kan; walk off with, 1. weggaan met; 2. in de wacht slepen; walk on, doorlopen, verder gaan; he walked on air, hij voelde zich zo licht als zweefde hij; walk out, het werk neerleggen; walk out, be walking out, verkering hebben; walk over (the course), de wedren (verkiezing) met gemak winnen; walk over one, met iemand doen wat men wil; walk one over the estate, rondleiden; walk up, 1. naar boven gaan, binnengaan; 2. bovenkomen; walk up to, toegaan naar, afkomen op; walk with God, een godvruchtig leven leiden;

III. 1. gang, loop(je), stapvoets rijden of gaan; toertje, wandeling; 2. wandelweg, -plaats, (voet) pad; weigrond; 3. wandel; fig levenswandel; werkkring; gebied, terrein; 4. ronde; walk in life (of life), werkkring; stand, positie; at a walk, stapvoets; go for a walk, een wandelingetje gaan maken.

< >