I. 1. teentje; roede; karwats; 2. wissel [v. spoorweg]; 3. stroomwisselaar, (om)schakelaar; 4. valse vlecht of haarbos; 5. slag, tik;
II. 1. uitkloppen; slaan, ranselen; 2. (plotseling) draaien, wenden, richten; op een ander spoor brengen; 3. omschakelen; switch off, uitdraaien [el. licht]; uitschakelen, afzetten; fig op iets anders brengen, afleiden; switch on, inschakelen, aandraaien [el. licht]; aanzetten;
III. 1. zwiepen; 2. draaien; switch over, over-, omschakelen.