I. 1. zwemmen, drijven; 2. draaien (voor iemands ogen), duizelen; swim into the room, de kamer binnenzweven; swim to the bottom, swim like a stone, drijven als een steen; swim with the tide (stream), met de stroom meegaan; swim with tears, overlopen van tranen;
II. 1. zwemmen, af-, overzwemmen; 2. laten zwemmen; 3. om het hardst zwemmen met;
III. 1. het zwemmen; 2. visrijke plaats; be in the swim, 1. op de hoogte zijn; 2. meedoen (met de grote wereld).