Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 07-04-2022

suck

betekenis & definitie

I. zuigen (op, aan), in-, op-, uitzuigen; teach your grandmother to suck eggs, ’t ei wil wijzer zijn dan de hen; suck in, op-, inzuigen, indrinken; verzwelgen; suck up, op-, inzuigen;

II. zuigen; lens zijn ]v. pomp]; suck at, zuigen op (aan);

III. het zuigen; zuiging; give suck, zogen; have (take) a suck at, eens zuigen aan.

< >