I. in de week zetten, weken, soppen; op-, inzuigen, opslurpen (ook: soak in, up), doorweken, doordringen, drenken; soak the rich, de rijken plukken; soaked in, doortrokken van, ook: fig doorkneed in; soaked (with rain), doornat;
II. in de week staan; soak into, trekken in, doordringen;
III. het weken; stortbui; in soak, in de week.