I. 1. wedloop, wedren, wedstrijd; loop; loopbaan; stroom; molenbeek; 2. racen; dóórslaan [machine]; rennen, snellen, jagen, vliegen, wedlopen, harddraven;3. laten lopen [in wedren]; racen met; race the bill through the House, het wetsontwerp er doorjagen.
II. ras, geslacht, afkomst;
III. wortel [v. gember].