1. vordering(en), voortgang, vooruitgang; opmars; verloop [v. ziekte]; loop(baan), levensloop; gang [v. zaken]; (rond) reis, tocht, tournée [vooral van vorstelijke personen]; be in progress, aan de gang zijn; in bewerking zijn; geleidelijk verschijnen [boekwerk];
2. vooruitgaan, -komen.