I. merk, teken; ken-, merkteken; toon; noot; noot, aantekening, nota; (order)briefje; bankbiljet; betekenis, aanzien; notitie; bought note, koopbriefje; sold note, vetkoopbriefje; note of admiration (exclamation), uitroepteken; note of hand, orderbriefje, promesse; note of interrogation, vraagteken; make a mental note of it, het in zijn oor knopen, het goed onthouden (voor later); strike a warning note, een waarschuwend geluid laten horen; take note of, nota nemen van; notitie nemen van; take notes of, aantekeningen maken van, noteren;
II. 1. noteren, opschrijven, aan-, optekenen (ook: note down); 2. nota of notitie nemen van, opmerken; van aantekeningen voorzien.