I. eng, nauw, smal; nauwkeurig [onderzoek]; bekrompen, benepen; karig, schriel; beperkt, klein; have a narrow escape, ternauwernood ontkomen; narrow gauge, smalspoor; narrow goods, band en lint; a narrow majority, een geringe meerderheid;
II. narrows, zee-engte(n);
III. vernauwen, verengen, beperken; narrow down, doen slinken, verminderen [aantal];
IV 1. nauwer worden, inkrimpen; zich vernauwen; 2. minderen [bij breien].