Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

narrow

betekenis & definitie

I. eng, nauw, smal; nauwkeurig [onderzoek]; bekrompen, benepen; karig, schriel; beperkt, klein; have a narrow escape, ternauwernood ontkomen; narrow gauge, smalspoor; narrow goods, band en lint; a narrow majority, een geringe meerderheid;

II. narrows, zee-engte(n);

III. vernauwen, verengen, beperken; narrow down, doen slinken, verminderen [aantal];

IV 1. nauwer worden, inkrimpen; zich vernauwen; 2. minderen [bij breien].