I. lijn, regel, streep, schreef; grens(lijn); regeltje, lettertje; strafregel; (richt)snoer, touw; linie; spoor-, stoomvaartlijn; reeks, rij; branche, vak;
assortiment, artikel; it is hard liner, hard, een hard gelag; limpet of action, koers, gedragslijn; line of battle, slagorde; it is not my limpet (of business), vak, branche; line of conduct, gedragslijn; line of sight, vizierlijn; line of thought, gedachtengang; cross the line, de linie passeren; draw the line somewhere, een grens trekken; give one line enough, de nodige vrijheid van beweging laten; hold the line, niet afbreken; take a line of one’s own (one’s own line), zijn eigen weg gaan; zijn eigen inzicht volgen; take a firm line against..., vastberaden optreden tegen...; take the line of least resistance, de weg van de geringste weerstand kiezen; all along the line, over de gehele linie; along the lines of, in de geest (zin, trant) van, op de wijze van; by line and rule, (by line and level), met passer en liniaal; in line with, op één lijn (staand) met; in overeenstemming met; a shop in the general line, waar alles te krijgen is; it is not in his line, dat ligt niet op zijn weg, daar heeft hij geen bemoeienis mee, dat is niets voor hem; bring them into line, hen accoord doen gaan, hen tot eendrachtige samenwerking krijgen; hen op voet van gelijkheid brengen; come into line with, zich scharen aan de zijde van; form into line, 1. aantreden; 2. in bataille komen; of a good line, van goede komaf; on the lines laid down by him, volgens het principe, op de voet, op de basis door hem aangegeven; on the old accepted lines, op de traditionele manier, op de oude leest (geschoeid); line upon line, regel op regel; langzaam maar zeker;
II. liniëren, strepen; afzetten [met soldaten]; (geschaard) staan langs [v. menigte, bomen]; voeren, bekleden, beleggen, beschieten; line one’s pockets (purse), zijn beurs spekken; a face lined with pain, doorploegd, met voren; line in, omlijnen; line off, aftekenen, aanstrepen; line out, omlijnen; line through, dóórstrepen; line up, opstellen;
III. line up, zich opstellen; in de (een) rij gaan staan; line up with, zich aansluiten bij, zich scharen aan de zijde van.