Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-03-2022

key

betekenis & definitie

I. sleutel; toon(aard); toets, klep; wig; sluitsteen || rif; in the same key, in dezelfde toon;

II. als [v. industrie, positie] sleutel-, voornaamste, hoofd-, essentieel, onmisbaar;

III. spannen; stemmen; vastzetten; key up, opschroeven, opdraaien, spannen.

< >