I. sleutel; toon(aard); toets, klep; wig; sluitsteen || rif; in the same key, in dezelfde toon;
II. als [v. industrie, positie] sleutel-, voornaamste, hoofd-, essentieel, onmisbaar;
III. spannen; stemmen; vastzetten; key up, opschroeven, opdraaien, spannen.