I. flikkering, schamplicht; oogopslag, blik; glans; at a glance, met één oogopslag (blik);
II. 1. blinken; schitteren; 2. kijken; glance aside, afschampen; glance at, aanblikken, een blik werpen op; even aanroeren [een onderwerp]; doelen op; glance down, naar beneden kijken, de ogen neerslaan; glance (off), afschampen; glance over (through), even inzien, vluchtig dóórzien; glance up, opkijken;
III. in: glance one’s eye at (over), even een blik werpen op, vluchtig overzien (doorlópen).