I voordeel; have an advantage over a person, iets op iemand voorhebben; have the advantage of (over) a person, iemand overtreffen; you have the advantage of me, sir, ik ken u niet, meneer; take advantage of, profiteren van; misbruik maken van; bedotten; to advantage, gunstig, voordelig, in een
goed licht;
II bevoordelen, bevorderen.