(Dipsacus fullónum L.; volksnamen: destel, kannewasser, kanneboender, soms ossestekel, potteboender). De wetenschappelijke naam is afgeleid van het Griekse dipsan akeomai, ik les de dorst.
Hoge distelachtige plant met ruwe stekelige haren. Bladeren aan de voet vergroeid, een klein ‘waterbekken’ vormend. 90cm tot 2m hoog. Bloemen in ovale-cylindrische hoofdjes, klein, lila; beschermd. Komt in Zeeland slechts op enkele plaatsen in het wild voor, mogelijk verwilderd. Langs dijken en in inlagen.Een gekweekte vorm ‘Dipsacus fullonum sativus (L)’ wordt weverskaardebol genoemd. De bloembodems werden gebruikt bij het ruwen van dekens en andere wollen stoffen. De plant werd hiervoor ook op bescheiden wijze in Zeeland verbouwd, getuige het feit dat in 1810 de ‘Hollandsche Huishoudelijke Maatschappij’ te Haarlem een monster kaardebollen met een prijs van 6 dukaten bekroonde. Deze kaardebollen waren ingezonden door J.L. Bruynzeel, landman onder de Heerlijkheid Westkerke in de Eilande van Tholen, departement der monden van de Schelde.
LITERATUUR
Courier van Amsterdam. Vo.207, 26 july 1812. B.K. Boom, Flora der gekweekte kruidachtige gewassen. Natuurbeschermingswet, beschermde planten en dieren.