Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

COÖPERATIE

betekenis & definitie

De landbouwcoöperatie is een specifieke vorm van zelf doen, n.1. om door ondernemen in verenigingsverband een bijdrage te leveren aan de inkomensvorming van de leden-bedrijven. De voornaamste oorzaak voor het gezamenlijk zelf doen is de zwakke markt-positie.

Een versnipperd aanbod van doorgaans bederfelijke produkten in relatie met een onoverzichtelijke markt bracht de boer vanouds in een zwakke aanbodspositie en aan de vraagzijde voor landbouwbenodigdheden en -diensten lag de situatie niet veel anders.Toen tijdens de landbouwcrisis van 1880 de economische omstandigheden voor de landbouw bijzonder slecht waren, begonnen enkele voortrekkers de eerste stappen te zetten op het vlak van de samenwerking. In 1925 kwam een wet op de coöperatieve verenigingen tot stand.

Coöperatieve aan- en verkoop:

De primeur in Zeeland, maar ook in Nederland, had de coöperatieve vereniging voor de aankoop van de bedrijfsbenodigdheden ‘Welbegrepen Eigenbelang’, welke in 1877 in het Zeeuwsvlaamse Aardenburg werd gesticht. Onafscheidelijk hiermee verbonden is George Auguste → Vorsterman van Oyen, in de wandeling GA VVO genoemd. Zijn vereniging hield zich voornamelijk bezig met de aankoop van kunstmest, in die tijd een nieuw artikel, dat niet altijd aan de kwaliteitseisen voldeed door de bijmenging van zand en dergelijke. Individueel kwam van het opsturen van monsters voor onderzoek naar een landbouwproefstation niet veel terecht en GA VVO wilde door het verenigingsverband de leden letterlijk waar voor hun geld geven. Met de gezamenlijke aankoop door de 27 leden was in het eerste j aar een bedrag gemoeid van ƒ 2.124,- voor superfosfaat, chilisalpeter en peruguano. De aankoop vond 2 a 3 maal per jaar plaats door middel van aanbestedingen.

Geleidelijk kwamen elders in Zeeland bestel verenigingen tot stand, omdat verschillende dorpsverenigingen, zoals die rond 1880 bestonden te Nieuw- en Sint Joosland, Dreischor, Graauw, Kloosterzande, Noordgouwe, Wolphaartsdijk en Zonnemaire met gemeenschappelijke aankoop van kunstmeststoffen begonnen. Zij bereikten voorlopig geen van alle de omzet van ‘Aardenburg’, die in 1886 reeds 120 leden telde. In dat jaar werd ‘Landbouwbelang’ te Tholen opgericht (31 leden), spoedig de krachtigste coöperatie in Zeeland na ‘Welbegrepen Eigenbelang’.

In 1890, toen de coöperatieve gedachte overal voet had gekregen, vroeg de Z.L.M. aan Gedeputeerde Staten om subsidie teneinde in alle afdelingen van de Mij.lezingen over coöperatie te kunnen organiseren. Toen deze subsidie afkwam, werden deze voordrachten in 1891 gehouden door Mr. H.Slotemaker. Veel later zouden ook de C.B.T.B. en de N.C.B. zich ter zake niet onbetuigd laten.

In de Z.L.M.-almanak voor 1896 vindt men als belangrijkste aankoopverenigingen in Zeeland genoemd:

Naam van de vereniging Opgericht Leden Bestede gelden in 1894

Aardenburg ‘Welbegrepen Eigenbelang’ 1877 181 ƒ24.501,34

Axel ‘Vooruitgang is ons

streven’ 1885 105 ƒ 55.172,45

Terneuzen 1892 48 ƒ 27.669,08

Tholen ‘Landbouwbelang’ 1888 177 ƒ 23.848,44

Westdorpe ‘Westdorpe’ 1877 87 ƒ 40.799,20

Zaamslag ‘In het belang der landbouwers’ 1883 87 ƒ41.282,79

De snelle groei van de coöperatieve aankoopvereniging berustte vooral op de stijgende behoefte aan kunstmeststoffen in verband met de intensivering van de landbouw na 1880. Men dient ook in aanmerking te nemen, dat de uitbreiding van de bietenverbouw een zwaardere bemesting noodzakelijk maakte. Naast elkaar zag men gewone bestelverenigingen en dorpsverenigingen speciaal voor coöperatieve aankoop ontstaan. Het aantal van deze verenigingen (de beide groepen samengeteld) bedroeg in 1894 26 en in 1913 reeds 67.

Dat met name in het oosten des lands dit type coöperatie-vereniging de ‘klei’-coöperaties overvleugelde, was een gevolg van de daar ontwikkelde geregelde behoefte aan aankoop en daarmee gepaard gaande opslag van veevoeders.

In de dertiger jaren van deze eeuw voltrok zich de regionalisatie van de plaatselijke verenigingen zodat ieder eiland en elke streek over een eigen aan- en verkoopcoöperatie beschikte. Aansluiting bij het landelijk centraal bureau, de tegenwoordige Cebecohandelsraad of bij de C.H.V. zorgden voor de nationale bundeling. Het pakket goederen en diensten is enorm vergroot en volledig aangepast aan de behoefte van de moderne landbouw. De jongste organisatorische stap was de vorming van Cebeco-zuidwest met het hoofdkantoor in Zierikzee, een interprovinciale organisatie (Zeeland, Zuidhollandse eilanden en West-Brabant) met een jaaromzet (1976/77) van 155,8 miljoen gulden. Vorsterman heeft sterk geijverd voor het stichten van een coöperatieve superfosfaatfabriek. Een Zeeuwse fabriek is er niet gekomen, maar wel de vereniging Z.C.K., die samen met de N.N.C.K. (in het noorden) een fabriek in Vlaardingen stichtte onder de naam E.N.C.K.. Deze is inmiddels in buitenlandse handen overgegaan.

Coöperatieve suikerindustrie:

Ook ten aanzien van deze bedrijvigheid had Zeeuws-Vlaanderen de primeur. Op 27 juli 1899 werd in Axel besloten om in Sas van Gent een coöperatieve beetwortelsuikerfabriek te stichten. De grote stoot hiertoe gaf K.J.A.G. baron → Collot d’Escury tevens de eerste voorzitter van ‘coöperatief Sas’. Al tientallen jaren lagen telers en suikerfabrikanten regelmatig overhoop over de hoogte van de bietenprijs. De fabrikanten leverden het zaad en betaalden de bieten naar gewicht. Op zich niet zo’n vreemde zaak, maar dat zaad leverde doorgaans wel een redelijk suikergehalte op doch niet te veel kg opbrengst zodat er voortdurend strijd was.

Ook het vormen van bietentelersverenigingen bood geen soulaas want de fabrikanten reageerden daarop met het instellen van een inkoopkartel. Vandaar de nieuwe vorm van zelf doen. Op 8 oktober 1900 nam de eerste campagne onder leiding van directeur A. Gross een aanvang. Met een dagcapaciteit van 400 ton werden 28.600 ton bieten verwerkt. De 173 toegetreden telers ontvingen gemiddeld ƒ 11,07 per ton bieten, dat was ƒ 1,46 meer dan de niet-coöperatieve fabrikanten betaalden.

Het Zeeuwsvlaamse initiatief bleef elders in den lande niet onbeantwoord. Zes coöperatieve fabrieken waaronder Sas van Gent, zijn na enkele tussenfasen verenigd in de nationale coöperatieve Suiker Unie, die ruim 60% van de Nederlandse bieten verwerkt met een dagcapaciteit van meer dan 40.000 ton. De Suiker Unie heeft in Zeeland zo’n 2.600 leden en het totale bietenareaal in 1977 was 20.600 ha bij een landelijk oppervlak van bijna 130.000 ha.

De coöperatieve zuivelindustrie

kon in Zeeland geen grote vlucht nemen, omdat de provincie in de allereerste plaats akkerbouwgebied is. Toch heeft de coöperatieve melkverwerking haar eigen, wat late, bewogen geschiedenis. Zonnemaire stichtte in 1891 het eerste coöperatieve melkfabriekje. Daarnaast waren er ook particuliere, b.v. Sluis, een NV, ook in 1891. In 1900 bestonden 19 plaatselijke fabriekjes, alle gericht op boterfabrikage.

In 1905 - de gemiddelde aanvoer van 72 miljoen liter melk per jaar was te gering - waren ze alle weer verdwenen en werd de boerenboterbereiding op de boerderij weer algemeen bevorderd door de invoering van de centrifuge. In 1916 echter kwam in Middelburg, als voortzetting van een in 1901 tot stand gekomen particuliere melkinrichting, een grotere zuivelcoöperatie tot stand. De grote animator was de heer Zwagerman, destijds rijksveeteelt- en zuivelconsulent in deze provincie. In die tijd telde Walcheren ruim 1000 veehouders, die met elkaar zo’n 5.300 melkkoeien hielden. Het begin was niet erg hoopvol totdat de heren Simonse en Van Varik respectievelijk tot voorzitter en directeur werden benoemd. Hun uitstekende samenwerking kwam de leden zeer ten goede.

De heer Zwagerman was ook in andere delen van de provincie actief. Zo kwamen rond 1930 door zij n toedoen een drietal boterfabriekjes, die alleen room ontvingen, tot stand in Kloosterzande, IJzendijke en Aardenburg. Tot de oprichters in Kloosterzande behoorde H.A.A. baron Collot d’Escury. Op Zuid-Beveland kwamen fabriekjes in Wemeldinge, Goes en in ’s-Heer Arendskerke. Zij zijn alle ter ziele; in 1953 verdween ’t Hart in Wemeldinge als laatste. Ook Schouwen-Duiveland heeft drie fabriekjes gekend en Tholen en St.

Philipsland oriënteerden zich op West-Brabant. Verenigingen van melkveehouders in enkele gebieden en de Zeeuwse Melkfederatie leverden wel belangrijke bouwstenen, maar de kleinschaligheid werkte extra belemmerend toen de technische ontwikkeling binnen de zuivelindustrie doorzette.

De Zeeuwse coöperatieve zuivel was aangesloten bij de Brabantse Zuivelbond en hieruit kwam de V.C.Z. voort, die de overgebleven Zeeuwse zuivelbedrijven en de fabrieken in West-Brabant omvatte. De nieuwe Campina beslaat de provincies Limburg, Brabant en Zeeland, welke laatste provincie het kleine zuivelzusje zal blijven, maar het grote zuidelijke coöperatieve geheel is voor de melkveehouders in deze provincie een belangrijk gegeven.

Verdere ontwikkelingen leidden tot de sluiting van de zuivelfabriek te Middelburg. Ter illustratie diene dat op Walcheren door het schaalvergrotingseffect niet meer dan 200 melkveehouders zijn overgebleven. De melk wordt in Brabant verwerkt en de voorziening van zuivelproducten geschiedt uit distributiestations.

Coöperatieve tuinbouwveiling:

De Zeeuwse veilingen voor groente en fruit zijn eveneens voorbeelden van zèlfdoen door de telers. Hun voornaamste taak was en is aanbodsconcentratie, uniformering en bevordering van goede kwaliteit met daarnaast het verlenen van diensten aan de kopers. Bijna ieder gebied in Zeeland heeft voor eigen voorzieningen gezorgd. Zo werd bv. in Goes op 3 mei 1904 officieel een veilingvereniging opgericht onder de naam ‘Zuid-Beveland’. Daarnaast kwamen veilingen in Kapelle, Krabbendij ke, Terneuzen, Middelburg; op het eiland Tholen in St.Annaland, St.Maartensdijk, Stavenisse en Tholen; verder een vereniging in Scherpenisse, die vanaf het begin samenwerkte met St.Annaland. Bij de veilingen op Tholen lag het zwaartepunt vooral op vroege aardappelen en uien. Zierikzee richtte zich later op de veiling te Rotterdam.

De opkomst van de moderne fruitteelt heeft vooral de overige veilingen tot hard- en zacht-fruitveilingen gemaakt, terwijl in Middelburg de groentesoorten wat meer vertegenwoordigd zijn.

De totaalomzet van de vier Zeeuwse fruitveilingen bedroeg over 1977 ƒ 48.200.000, t.w. in Kapelle ƒ 17.500.000, in Goes ƒ 15.600.000, in Krabbendijke ƒ 10.000.000 en in Terneuzen ƒ5.100.000.

De eilandenstructuur in Zeeland heeft de veilingconcentratie bepaald niet bevorderd. De concentratie is elders veel verder voortgeschreden.

Coöperatieve boerenleenbanken en Raiffeisenbanken:

Zeeuwse boerenleenbanken waren de (Eindhovense) Boerenleenbanken te Aardenburg, Eede en IJzendijke en de (Utrechtse) Coöperatieve Boerenleenbanken te Boschkapelle, Hengstdijk, St.-Jansteen, Kloosterzande, Koewacht, Lamswaarde en Oostburg. Zij dateren alle tien uit 1903. De jongste Zeeuwse boerenleenbank is de bank in Sas van Gent; zij dateert van 1927.

Toen de beide vroegere centrale landbouwcredietbanken, de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank te Eindhoven en de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbank te Utrecht zij zij n door een fusie in de zeventiger j aren opgegaan in de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank - in 1948 beide hun gouden bestaansjubileum vierden, hadden zij samen in de provincie Zeeland 69 aangesloten banken, waaronder 11 ‘Eindhovense’ en 58 ‘Utrechtse’.

Met haar coöperatieve banken is de provincie Zeeland niet de meest vooroplopende geweest, want bij de aanvang van het jaar 1903 bestonden er in ons land al 128 boerenleenbanken, waarvan er 74 gelegen waren in de beide andere zuidelijke provincies: NoordBrabant (52) en Limburg (22). De oudste boerenleenbanken in ons land dateren uit 1897 (o.a. Geldrop, Heeswijk, Schinnen en Swalmen). Tegenwoordig, sinds de zestiger jaren, vindt men coöperatieve banken niet alleen in kleine plattelandsgemeenten, maar ook in steden zoals (wat Zeeland betreft) Middelburg, Vlissingen, Terneuzen, Goes. Evenals nagenoeg alle coöperatieve banken in Nederland zijn ook de Zeeuwse Rabobanken van agrarische oorsprong. Zo ontstond de Rabobank Vlissingen uit bijkantoren van de banken Koudekerke en Oost-Souburg, welke een fusie aangingen.

De Rabobank Goes vond haar oorsprong in een aantal agrarische centra zoals Nieuwdorp, Wolphaartsdijk, ’s-Heer Arendskerke en Kloetinge. De grootste coöperatieve bank in Zeeland is momenteel (1978) de Rabobank Terneuzen. Zij heeft een balanstotaal van ƒ 146.000.000, gevolgd door Goes met ƒ 121.000.000 en Middelburg met ƒ 80.000.000. De bank in Terneuzen telt momenteel 2.800 leden, die te Goes en Vlissingen elk 2.200 en Middelburg 1.400 leden. Elke afzonderlijke Rabobank is een zelfstandige bankinstelling met eigen beslissingsbevoegdheden en met een eigen bestuursorgaan. Het zijn dus geen filialen of vestigingen van de Centrale Rabobank.

Wat de coöperatieve banken onderling bindt is het feit dat zij op basis van een vrijwillige keuze lid zijn van de Centrale Bank als overkoepelende coöperatie, die de krachten van de aangesloten banken bundelt en die in het belang van de totaliteit regels kan stellen voor de werkwijze van de individuele banken. Bij de totstandkoming van zulke regels wordt met de eigen wensen van de lokale banken zoveel mogelijk rekening gehouden. Om hun inspraak te garanderen en te stroomlijnen zijn de Rabobanken ingedeeld in groepen of ‘kringen’. Deze kringen komen regelmatig bijeen voor onderling beraad en zij zijn op hun beurt vertegenwoordigd in een ‘Centrale Kringvergadering’. Tot in de zestiger jaren waren de ‘Utrechtse’ coöperatieve banken in Zeeland ingedeeld in zes kringen - men sprak in die tijd van ‘Ringen’ -. Thans zijn de Zeeuwse Rabobanken ondergebracht in de kringen: ZeeuwsVlaanderen (18 banken), Midden-Zeeland (19 banken) en Deltakring (7 Zeeuwse en 10 Zuidhollandse banken).

Sinds 1930 zijn de Zeeuwse Rabobanken ook rechtstreeks vertegenwoordigd geweest in toporganen van de Centrale Bank, zowel vöör de fusie van 1972 in de Centrale Raiffeisenbank als nadien in de huidige Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank, door (in successie) D.W. Lindenbergh (1930-1956), zijn zoon J.P. Lindenbergh (’s-Heer Arendskerke 1956-1965) en L.A.M. Elenbaas (Scherpenisse). (Zie ook → Minderhoud, G.). Door een aantal plaatselijke fusies is het genoemde aantal van 69 Zeeuwse boerenleenbanken sinds 1948 teruggelopen tot 44 Zeeuwse Rabobanken op dit moment. Op het totaal van 1.013 Rabobanken in heel Nederland betekent dat voor Zeeland, in aantallen banken gerekend, een aandeel in het coöperatieve bankwezen van 4,3%.

Dat duidt erop dat de Zeeuwse Rabobanken gemiddeld een iets groter werkgebied hebben dan de boerenleenbanken in de rest van het land, want het oppervlak van de provincie bedraagt ruim 5,3% van het oppervlak van Nederland. De provincie is evenwel dun bevolkt en de 340.000 Zeeuwen vormen slechts 2,5% van de totale landelijke bevolking. Daardoor tellen de Zeeuwse banken in hun werkgebied gemiddeld (aanzienlijk) minder inwoners dan de banken in de rest van het land. Heel Nederland heeft gemiddeld één Rabobank per 13.600 Nederlanders, Zeeland echter heeft één Rabobank op elke 7.700 Zeeuwen. Deze tegenstelling wordt evenwel minder scherp wanneer men ook het aantal kantoren in de beschouwing betrekt. De 44 Zeeuwse banken hebben nl. samen 160 kantoren en ‘zittingen’, duidend op een gemiddelde van 3,6 kantoren per bank.

Dat is iets meer dan in de rest van Nederland, want de ruim duizend Nederlandse Rabobanken hebben in totaal 3.110 vestigingen, hetgeen duidt op gemiddeld 3,1 kantoor per bank. Omgeslagen over de aantallen inwoners betekent dit dat in heel Nederland elke Rabovestiging in principe te maken heeft met ruim 4.400 inwoners, terwijl het overeenkomstige gemiddelde in Zeeland ruim 2.100 per vestiging bedraagt. Samen hebben de 160 Zeeuwse vestigingen 577 personeelsleden, d.w.z. 3,6 per vestiging. De overeenkomstige landelijke cijfers belopen per 3112-1977: 19.143 employé’s op de 3.110 Rabokantoren, d.w.z. 6,2 per kantoor (afgezien van de personeelsleden van de Centrale Rabobank en haar dochterinstellingen). Het aantal spaarrekeningen is gemiddeld bij de Zeeuwse banken wat lager dan in de rest van Nederland: het beloopt 213.000 d.i. 1.330 per kantoor, tegenover 7.435.000 bij alle vestigingen in heel Nederland, d.w.z. 2.390 rekeningen per kantoor. Anderzijds beloopt dit aantal van 213.000 - afgezien van dubbeltellingen - nog altijd 62% van het aantal Zeeuwen, terwijl in heel Nederland het aantal Rabobankspaarders ‘slechts’ 53% van de bevolking bedraagt. Het gemiddelde saldo op een spaarrekening in Zeeland ligt met ƒ 6.420,-niet minder dan 45% hoger dan het landelijk gemiddelde bij de Rabobanken ad ƒ4.408,-.

Vooral na de 2e wereldoorlog zijn naast de spaargelden ook de creditsaldi in rekeningcourant geworden tot een belangrijke geldbron voor de coöperatieve banken. In tegenstelling tot de handelsbanken ontvingen de boerenleenbanken en Raiffeisenbanken vroeger - ook in Zeeland - hun middelen nagenoeg geheel in de vorm van spaargelden. Met name de na-oorlogse ‘geldzuivering’ heeft ertoe geleid dat ook de kleinere bedrijven en ook particulieren ten behoeve van hun dagelijkse of wekelijkse betalingen ‘rekening-courant’ gingen aanhouden bij banken: óók bij de coöperatieve banken. Bij deze banken is het aandeel van de rekeningcourant-saldi inmiddels opgelopen tot ongeveer 19% van het totaal der toevertrouwde middelen, naast de spaargelden en deposito’s die samen 80% van het totaal vormen.

In de zestiger jaren zijn de banken onderscheid gaan maken tussen (traditionele) ‘gewone’ rekeningen-courant, die op naam staan van bedrijven en de (nieuwe) zg. ‘privé-rekeningen’ die op naam staan van particuliere personen. Overeenkomstig hun bestemming werden deze rekeningen ook wel ‘salarisrekeningen’ genoemd. Sindsdien is het aantal particulieren dat bij een bank een dergelijke ‘betaalrekening’ aanhoudt sterk gestegen, ook bij de coöperatieve banken. Ultimo 1977 beliep het aantal ‘zakelijke’ lopende rekeningen van bedrijven bij de Zeeuwse Rabobanken ongeveer 18.000 met (op dat moment) een (uiteraard sterk schommelend) totaaltegoed van ƒ 155.000.000. Daarnaast stonden 66.000 privé-rekeningen met een totaal-saldo van eveneens ƒ 155.000.000.

Het aantal van deze privé-rekeningen beloopt in. Zeeland ruim 60% van het aantal gezinnen, tegenover bijna 54% voor heel Nederland. In Zeeland zijn deze rekeningen dus nog beter ingeburgerd dan gemiddeld in de overige provincies, terwijl ook de saldi op deze rekeningen in Zeeland gemiddeld hoger zijn, evenals bij de spaartegoeden.

Een verder belangrijk vergelijkingspunt vindt men in de financierings-activiteit van de banken. De Zeeuwse banken verstrekten in 1977 22.000 leningen tot een totaalbedrag van ƒ 341.000.000, d.w.z. gemiddeld ƒ 15.500, -per lening. In heel het land verstrekten de Rabobanken in dat jaar 840.000 leningen voor in totaal ƒ 11.337.000.000, d.w.z. gemiddeld ƒ 13.500,- per lening. Ook hier vindt men dus in Zeeland hetzelfde verschijnsel: grotere bedragen per rekening, in dit geval per verstrekking. Anderzijds betekent het genoemde aantal van 22.000 dat in Zeeland per vestiging slechts 137 leningen werden verstrekt tegenover landelijk 270 per kantoor - dus 100% meer! - of 500 leningen per bank tegenover landelijk 829 leningen per bank. In Zeeland stond ultimo 1977 slechts 50% van het totale potentieel bij cliënten uit, tegenover 63,5% in heel Nederland.

Zeer groot is het marktaandeel van de coöperatieve banken in de financiering van de agrarische sector. Het ligt in de orde van 90%. De andere banken hebben in het verleden voor deze branche weinig belangstelling getoond. In de niet-agrarische sfeer hebben gemiddeld 42 van de 100 bedrijven een rekening bij een coöperatieve bank en voor 30 van de 100 niet-agrarische bedrijven is dat hun voornaamste bedrijfsrekening. Zeer groot is verder sinds vele jaren het aandeel van de coöperatieve banken in de financiering van de woningbouw. Eventuele objectfinancieringen -financiering van b.v. boten, caravans, auto’s, draglines etc. - worden op verzoek van de aangesloten bank verzorgd door een financieringsmaatschappij waarvan het aandelenkapitaal voor 75% in handen is van de Centrale Rabobank: de NV Financieringsmaatschappij De Lage Landen.

Grote uitzettingen worden in de diverse regio’s ook gedaan door de Centrale Rabobank, die talloze grote regionale coöperaties financiert en verder o.m. aan lagere overheidsorganen kasgeldleningen e.d. verstrekt. Snel groeiend is tenslotte de betekenis van de coöperatieve banken op het gebied van effectenbemiddeling, reizenverkoop, assurantie-bemiddeling en makelaardij. Een andere vorm van samen doen is het onderlinge verzekeringswezen zoals vee-, brand-, hagel-, voertuigen-, levensverzekering en vele andere moderne risicoverzekeringen. Verder zijn o.m. te noemen de wolafzet, de aankoop en afzet van vee en vlees, de werktuigenexploitatie, het verzorgen van boekhoudingen en de coöperatieve aardappelbewaring en afzet.

Vele coöperatieve weegbrugverenigingen (fairbank), die reeds uit de vorige eeuw dateren, zijn ten gevolge van concentratie verdwenen. Coöperatieve diepvrieskluizen, die van na de tweede wereldoorlog dateren zijn daarentegen weer verdwenen omdat de leden zelf thuis tot gekoelde bewaring van levensmiddelen overgingen.

5 kenmerken van coöperatie zijn:
1. vrijwillig lidmaatschap
2. democratisch beheer
3. saamhorigheidsgevoel
4. een met en op de leden afgestemd zakelijk-, financieel- en investeringsbeleid
5. gezamenlijk aanvaarden van ondernemersrisico’s.

LITERATUUR

Bouman, Geschiedenis van den Zeeuwschen Landbouw. Brugmans, Paardenkracht en mensenmacht. G. Minderhoud, Landbouwcoöperaties. Sneller, Geschiedenis van de Nederlandse landbouw.

< >