(Oostburg 10 sept. 1882-Vlissingen 25 maart 1966). Onderwijzer te Serooskerke (W) (1902) en Ritthem (1914); medewerker van de Middelburgse en Vlissingse Courant (1904, 1909); historieschrijver.
Doorliep de Rijksnormaalschool en slaagde in 1901 voor onderwijzer. Door de grote werkeloosheid onder onderwijzers kon hij niet meteen een benoeming krijgen; werkte daarom ’s ochtends aan de openbare school in Oostburg (als kwekeling met akte, maar zonder salaris) en ’s middags als notarisklerk. Ook is hij als weger in dienst geweest van de suikerfabriek te Sas van Gent, met standplaats Nieuwvliet. Op 1 juli 1902 werd hij aangesteld als onderwijzer aan de openbare lagere school in Serooskerke, terwijl in 1914 zijn benoeming volgde tot hoofd van de openbare (sinds 1922 christelijke) school in Ritthem. In de oorlogsjaren gaf De Meij onder moeilijke omstandigheden les in Nieuw- en St.-Joosland (waar veel inwoners uit Ritthem hun toevlucht hadden gezocht) tot hij op 1 juli 1945, na een diensttijd van 43 jaar met pensioen ging.Na het behalen van de hoofdakte is De Meij de geschiedenis van Walcheren en westelijk Zeeuws-Vlaanderen gaan bestuderen, wat resulteerde in boeken over de geschiedenis van Serooskerke (W), Ritthem, Welzinge en Nieuwerve en over Rammekens. Bovendien schreef hij als vaste medewerker van de Middelburgse en Vlissingse Courant bijzonder veel artikelen over de lokale geschiedenis, de Zeeuwse folklore en naamkunde. Twee jaar lang verzorgde hij een dagkroniek over Zeeland. Ook in het verenigingsleven heeft De Meij een belangrijke rol gespeeld, met name in de periode vóór 1940.
Als blijk van waardering voor zijn historische studies werd hem het lidmaatschap aangeboden van het Zeeuwsch Genootschap en het Historisch Genootschap in Utrecht. Voor zijn werken met betrekking tot Zeeland: zie bibliografie.
LITERATUUR
PZC 26.3.1966.