Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

TOEBOSCH, LOUIS

betekenis & definitie

(Maastricht 1916), musicus, componist-organist; studeerde aan de R.K. Kerkmuziekschool te Utrecht, in Maastricht bij Henri Hermans en aan het Conservatorium in Luik; werd in 1940 organist van de Sacramentskerk te Breda en leraar aan de Muziekschool Breda; in 1944 werd hij docent aan het Conservatorium te Tilburg, in 1946 dirigent van het Tilburgse Stedelijk Orkest, dat in 1949 plaats moest maken voor het Brabants Orkest.

Toebosch was orgelleraar aan het Conservatorium Maastricht; in 1951 won hij een internationale orgelimprovisatiewedstrijd te Haarlem. In 1965 werd hij benoemd tot directeur van het Brabants Conservatorium te Tilburg; welke functie hij tot 1974 vervulde; in 1966 kreeg hij de Sem Dresdenprijs voor zijn Philippica Moderata, in 1969 gevolgd door de Breda-Nassau-prijs. Als eerste paste hij het uit de Weense school van Schönberg en Webern voortgekomen twaalftoonstelsel ook in de kerkmuziek toe, in de eigen gezangen voor de liturgie van het Petrus- en Paulusfeest, later in zijn Twaalf Apostelenmis; hij componeerde ook vele werken voor koren en orkesten, alsmede voor orgel. Kamermuziek en instrumentale soli schreef Toebosch voor de meest uiteenlopende bezettingen en instrumenten.In 1962 kreeg hij de Prijs voor de Schone Kunsten van de provincie Noord-Brabant; bij zijn 70ste verjaardag werd hem de Provinciepenning toegekend vanwege zijn belangrijke verdiensten voor het Brabantse muziekleven. Voor de verrijking van de Franse orgelcultuur kreeg hij een onderscheiding van de Franse Société Academique Arts Sciences Lettres. Bekende werken van hem zijn voor orkesten o.a. Agena, voor orkest en koor St. Vincentiusoratorium en De vier seizoenen, verder een achttiental orgelwerken, kamermuziek en koorwerken.

Bron: Dr H. Zomerdijk in Brab. Pers, 18 mrt. ’86; Bottenheim, Ene. der muziek.