Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

RIDDERSCHAP

betekenis & definitie

afzonderlijke stand van edelen, die in de ridderschap waren opgenomen en bij het ontstaan van de gewestelijke statenvergaderingen een eigen stand in de staten vormden. Zij werd geacht het platteland te vertegenwoordigen.

Om in de ridderschap beschreven te worden moest men van ridderlijke afkomst zijn en een riddermatig goed bezitten. De ridderschap verdween in de Franse tijd (1795-1814) als afzonderlijke stand. In 1814 werd zij echter weer als afzonderlijk lichaam erkend, maakte deel uit van Provinciale Staten en vormde een vierde gedeelte van de Staten Generaal. De grondwet van 1848 maakte hieraan echter een einde.In 1986 bestaan er naast de ridderschap in Noord-Brabant, ingesteld door de koning, nog dergelijke schappen in Gelderland, Utrecht en in Overijssel. Door de grondwetswijziging van 1848 was zij na 1850 geen kiescollege meer maar zette in stilte haar bestaan voort als privaatrechtelijke instelling, ontdaan van politieke macht.

Voor Noord-Brabant werden in 1979 bij het verschijnen van het nieuwe Burgerlijk Wetboek nieuwe statuten opgesteld, waarin de volgende doelstelling is opgenomen: het bevorderen van de sociale contacten van de Nederlandse adel, het geven van tegemoetkomingen aan afstammelingen en weduwen van oud-leden, het verstrekken van toelagen aan kinderen van leden voor studies aan Nederlandse universiteiten of hogescholen en tenslotte het verlenen van financiële steun aan instellingen met een sociaal-charitatief of cultureel doel.

De Noordbrabantse Ridderschap telde in 1984 nog 30 leden; naast de voorwaarde van meerderjarigheid en van adellijke afkomst moet men tevens een onbezwaard eigendom in Brabant bezitten van tenminste ƒ 10.000 aan vaste goederen. De „Noblesse oblige”-gedachte staat hoog in het vaandel van de Ridderschap geschreven. Bij belangrijke gebeurtenissen van het Koninklijk Huis, huwelijk, kroning e.d. worden nog altijd vertegenwoordigers van de Ridderschappen uitgenodigd.

Bron: Nijhoffs Gesch. Lexikon; De Stem, 166-1984.