Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

KLUYVER, ALBERT JAN

betekenis & definitie

(Breda 1888), hoogleraar, studeerde aan de TH te Delft, werd in 1910 scheik. ingenieur, studeerde in 1911 aan de Universiteit van Wenen plantenfysiologie, promoveerde in 1914 in de technische wetenschappen aan de TH te Delft, was van 1916-19 nijverheidsconsulent bij het dep. van Landbouw N. en H. in Ned.-Indië, van 1920-21 chem. adviseur n.v. Oliefabriek Insulinde in Bandoeng.

In 1921 werd Kluyver hoogleraar in de microbiologie te Delft en in 1926 lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen; hij kreeg in 1931 een eredoctoraat aan het Iowa State Coll. Ames en werd in 1937 Corr. member Soc. American Biologists. Werk o.m.: Biochemische suikerbepalingen (1914, diss.), Klappervezel-klappergaren nijverheid (1923), The Chemical activities of microorganisms (1931).

< >