In de 19de eeuw worden — al dan niet als voortzetting van vroegere ensembles liefhebberij-orkesten vermeld; strijkers en blazers, of alleen blazers. De blaas-orkesten met houten en koperen instrumenten zijn de voorlopers van de latere harmoniekorpsen.
Ze geven concerten en luisteren feestelijkheden op. Zo mogelijk vullen krachten uit schutterijmuziek of regimentskapelen vakmusici aan. De leiding is in handen van een bekwaam dilettant of van een vakman. Naar het voorbeeld dier orkesten samengesteld of eruit voortgekomen zijn de ‘strijkjes’. In elke plaats van betekenis heeft men zo de orkestmuziek beoefend. Najaar van 1915 formeert de dirigent van het ‘Stedelijk Orkest Lwd.’ J.
Paardekoper een symfonie-orkest (S.O.L.), na veel moeilijkheden uitgegroeid tot het huidige ‘Fr. Orkest’, zie Muziekleven.
Zie: Jaargangen ‘Toonkunst’ van najaar 19x5 af; Lwd. 1435-1935, 246 e.v.; Jaargangen ‘Orkestnieuws’ Fr. Orkest; Ed. Reeser, Een eeuw Ned. Muziek (1950); Rapport korpsen en koren (Fr. Kultuerried) (1956).