Geslacht afstammend van lakenkopers te Ee. Hidde Buwes (ca.
1610-66) vestigde zich te Kollum. Hij trouwde Wytske Sipckes uit een daar sinds de 16de eeuw bekend eigenerfd geslacht Halbetsma. Kinderen namen deze naam aan. Van belang is de tak van hun betachterkleinzoon Joost Hiddes (1723-88), koopman te Grouw, die de r in de naam toevoegde. Zijn zoon Hidde (1756-1809), ook koopman, had vier zoons:
1. Joost, wiens tak in 1894 in mannelijke lijn uitstierf;
2. Tjalling, stamvader van een uitgebreide tak (geleerden, vooral medici, en zakenlieden, vooral zuivelfabrikanten), deels te Sneek, maar merendeels buiten Frl.;
3. Binnert (1795-1847), koopman te Grouw, wiens tak daar nog woont (houtbewerking);
4. Eeltje, wiens tak in 1951 in mannelijke lijn uitstierf.
Zie: G. ten Cate, Geslachtlijst van de familie H. (1897); Ned. Leeuw XLIII (1925), 258, 297, 347; LXX (1953), 296; Sibbe rv (1944), 338; Ned. Patr.xL (1954), 174; v. d. Aavl, 28;XII (Bijv.), 80-81 ;N.B.W. 1, 1020; in, 526-530; x, 321-323; uitgaven H.-Stichting (sinds 1935). —, Eelt(s)je Hiddes, medicus-schrijver (Grouw 8.10.
1797-22.3.1858). Jongste broer van Joost Hiddes, studeerde medicijnen te Leiden en Heidelberg; in 1818 arts te Purmerend, 1820 te Grouw; leert te Heidelberg de Duitse Romantiek kennen, van invloed op zijn poëzie, waaronder berijmde, vaak historische volksvertellingen en sombere, melancholische, maar ook fijngevoelige en zangerige lyriek, voor een deel over jeugdherinneringen en kinderleven; zijn leven (slecht huwelijk, alcoholgebruik, verlies van zijn kinderen) stempelt hem ook uiterlijk tot romanticus; G. Dijkstra rekent hem psychologisch tot de zgn. humoristen; hij vertaalde veel, o.a. naar Hölty en Klaus Groth (Quickborn) ; naast verzen schreef hij verhalen, met satirische, volksaardige inslag (De Noarger Rún, De Treemter), en ook ernstiger werk (De Jonkerboer). Zijn werk vindt men in de Rimen en Teltsjes.
Zie: Wumkes, Bodders, 467-469; G. Dijkstra, Bydrage ta de kennis fan it libben, de persoan en it wurk fan E. H. (dissertatie, 1946); Piebenga (1957), 80-94; Repert., 246-247; N.B.W. x, 321-322.
—, Herrius, archeoloog (Sneek 9.7.1920-). Studeerde bouwkunde en geschiedenis; terpenonderzoek, assistentvanA. E. van Giffen. Conservator van het Fr. Scheepvaartmuseum te Sneek (1946), verbonden aan Rijksbureau Oudheidkundig Bodemonderzoek (1949).
Wrk.: Barradeels oudste historie (1955), De Fr. Musea en Oudheidkamers (1955); J. Tj. H. (1956); (met W. H. Keikes) Sneek, drie kronen met ere (1956); Het Stadhuis te Sneek (1957); Baarderadeels oudste historie (1958).
Zie: Repert., 73-74; Reg. Leeuw. Cour., 9.
—, Hidde Binnerts, houtkoopman (Grouw 25.2.183024.1.1895). Zoon van Binnert Hiddes (1795-1849), een der vier broers H. Begon te Grouw een houtbedrijf, ten dienste van de boterhandel. Hieruit groeide een grootbedrijf, voortgezet o.a. door Pieter Goslik (Grouw 11.11. 1860-7.6.1925), Hidde Binnert (Grouw 30.10.1888-) en Pieter Goslik (Grouw 9.2. 1917-).
Zie: De kof gaet voor de baet uit. Gedenkboek Halbertsma’s fabrieken (Grouw 1941); Ned. Patr. (1954), 174-198.