(Zuurdijk 1842 - Groningen 1922)
Landbouwer in de Westpolder. Als vertegenwoordiger van de liberalen had Zijlma zitting in de gemeenteraad van Ulrum (1885-1889), de Provinciale Staten (1889-1907) en de Eerste (1911-1916) en Tweede Kamer (1891-1909). Zijn vermoedelijk eerste proeve in dialectproza, ‘n Oavend op Daipswal’ (1879), is opgenomen in het verzamelwerk van de Leopolds: Van de Schelde tot de Weichsel (1882). In 1891 verscheen zijn bundel Ommelander schetsen, met daarin onder andere een bijdrage over het sodomieproces van Rudolf de Mepsche. Verder verschenen er artikelen van hem in de Groningsche Volksalmanak.
Lit.: IJ. Botke en H. Maring (red.), De Groninger boer. De wording van een nieuwe plattelandselite (Leeuwarden 1999); J.S. van Weerden. ‘Uit het leven van Geuchien Zijlma’, Driemaandelijkse Bladen 13 (1961) 77-87.