Benedictijner abdij, door Liudger ca. 800 in het Ruhr-gebied gesticht. Ten gevolge van diens activiteiten verkreeg de abdij grote bezittingen in Friesland en Groningen door schenkingen van bekeerlingen, maar ook van de koning.
Deze verspreid liggende eigendommen werden beheerd vanuit een centrale boerderij (curtis), waar de gebruikers van andere landerijen hun afdrachten heen moesten brengen (lakens en geld). Hoven van Werden bevonden zich in de stad Groningen en in Winsum. Waar de Werdense curtis, die vooral fungeerde als herenherberg, in Groningen heeft gelegen is onbekend. Een hypothese is dat er een verband bestaat met de Ebbinge/Ebbedingastrate (Abtsstraat). Waarschijnlijk vormde de Werdense hof met de bisschoppelijke hof oorspronkelijk een koninklijke hof. In 1283 verkocht Werden zijn eigendommen hier aan de bisschop van Münster om de door brand verwoeste abdij te herstellen. De abdij trok wel inkomsten uit dit gebied, maar ontplooide waarschijnlijk geen ontginningsactiviteiten.Lit.: P.N. Noomen, ‘Koningsgoed in Groningen. Het domaniale verleden van de stad’ in: J.W. Boersma e.a. (red.). Groningen 1040. Archeologie en oudste geschiedenis van de stad Groningen (Bedum 1990): W.A. Ligtendag. 'Vroegmiddeleeuwse toponiemen in de goederenadministratie van Fulda en Werden te lokaliseren in Groningen’, Naamkunde 30 (1998) 31-43.