Ook wel Burgerweeshuis. Op gezag van Burgemeesters en Raad in 1599 opgericht, werd na de Reductie van 1594 ondergebracht in het aan de Gewestelijke Staten toegevallen Olde Convent in het Geestelijke Maagdenstraatje te Groningen.
Zijn financiële basis was o.a. een deel van de inkomsten van het Sint-Jurgensgasthuis te Helpen. Het bleef financieel onafhankelijk van de stad.Alleen ouderloos geworden kinderen tussen 7 en 19 jaar oud, wier ouders het burgerrecht van Groningen bezaten en die de Hervormde religie waren toegedaan, konden worden opgenomen. Sinds het begin van de 19de eeuw kon het recht op het weeshuis worden gekocht. Meisjes moesten op de leeftijd van 21 jaar vertrekken, jongens op die van 23 jaar. Op het hoogtepunt van zijn bezetting telde het huis ca. 150 wezen (halverwege de 18de eeuw). Rond 1900 waren er in het huis nog maar twee wezen, na 1945 was dat licht toegenomen tot acht.
‘Rode’ wezen werden zij genoemd naar hun kleding, die van ‘sangen couleure’ was. Op gezag van koning Lodewijk Napoleon en onder invloed van de gelijkheidsgedachte werd deze ‘uniforme’ kledij in 1809 opgeheven. Rode wezen waren toen alleen nog herkenbaar aan het zwarte bandje waarop in rode letters ‘Burgerweeshuis’, dat de jongens om de arm en de meisjes om de hoed hadden te dragen. In de loop van de 19de eeuw is ook dit onderscheidingsteken verdwenen.
Bij de dood van professor Rotgers in 1753 viel bij testamentaire beschikking diens nalatenschap toe aan de wezen, niet aan het weeshuis. Bij hun vertrek ontvingen de wezen daaruit een zeker bedrag, dat hen op weg hielp in de maatschappij.
Het bestuur van het Roode Weeshuis bestond uit vier voogden en drie voogdessen, allen door Burgemeesters en Raad benoemd. In 1673 werd daaraan een predikant werd toegevoegd. Het stedelijk bestuur had de oppervoogdij. In het huis deden de suppoosten dienst, waarvan de belangrijkste waren: de binnenvader en binnenmoeder, de naaimeesteres, de ziekenmoeder en de schoolmeester. Tot ca. 1860 is aan het weeshuis een weeshuisschool verbonden geweest, die in de 19de eeuw ook open stond voor niet-wezen. Daarnaast werden de oudere jongens in de stad in de leer gedaan bij ambachtslieden, waar zij zich een beroep eigen maakten; de meisjes werkten in de naaiwinkel.
Als tehuis voor opvang van wezen is het Roode Weeshuis in 1956 opgeheven. Het gebouwencomplex aan de Roode Weeshuistraat (het voormalig Geestelijke Maagdenstraatje) ging toen bijna geheel over aan het ‘Het Poortje’, een instelling voor de opvang van jeugdige delinquenten. De voogdenkamer bleef echter in eigendom van het stichting ‘het Roode Weeshuis’, die ook hedentendage nog bestaat en goede doelen - met name kinderen in problemen - subsidieert.
[Holthuis]
Lit.: P. Holthuis, Roode wezen in Groningen, 1599-1956 (Groningen 1999).