Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Sprookjes

betekenis & definitie

Niet-geloofde volksverhalen met een avontuurlijk karakter en een positief einde (‘en ze leefden nog lang en gelukkig”). Ze spelen in een onbestemde ruimte en tijd (‘er was eens’) en het bovennatuurlijke speelt er een bijzondere rol in zonder dat het door de sprookjeshelden (als het al geen dieren zijn, dan meestal een jonge man of vrouw op de grens van de volwassenheid) als vreemd ervaren wordt.

De belangrijkste sprookjesgenres zijn het wondersprookje (met bovennatuurlijke avonturen), het legendesprookje (bovennatuurlijk met een sterk religieusdidactisch karakter karakter), het novellesprookje (meer aardse, menselijke avonturen), het dommeduivelsprookje (domme reus of duivel wordt door slimme mens overtroefd), het diersprookje (met dieren die zonder hun specifieke karakter te verliezen als mensen spreken en handelen) en het formulesprookje (sprookjes die een vaste tekst hebben, type: ‘Er was eens een oud vrouwtje’). Al deze sprookjesgenres zijn ook gevonden in Groningen, waar voor Nederlandse begrippen - Nederland is ‘sprookjesarm’ - veel sprookjes opgetekend zijn. Belangrijkste verzamelaars waren hier J. Onnekes, E.J. Huizenga-Onnekes, K. ter Laan en Jan Boer. De laatste gaf voor WOII ook een kinderboek Groningsche sprookjes uit.Een unieke en zeer vroege verzameling zijn de zeventien sprookjes die de elfjarige Gerrit Arend Arends (1793-1876) in 1804 in kinderlijk Nederlands in een schrift opschreef. Hij had ze gehoord van de naaister van zijn ouders, Trijntje Soldaats. Deze Trijntje Soldaats moet Trijntje Alberts uit Ezinge (1749-1814) zijn geweest die in 1787 met een Duitse soldaat Andries Cramer in Groningen trouwde. Zij volgde hem naar zijn geboorteland Hessen, maar keerde na zijn dood naar haar geboortedorp terug, waar zij hertrouwde met de veel jongere Wijbe Wijbrands uit Franssum. In Het boek van Trijntje Soldaats (Groningen 1928), een fraaie bibliofiele editie geïllustreerd door Johan Dijkstra (herdrukt 1958 met een inleiding van K.H. Heeroma), heeft mevr.

Huizenga-Onnekes deze sprookjes het licht doen zien. De sprookjes die ze van haar eigen vertellers hoorde gaf ze op dezelfde wijze in 1930 uit als het Het boek van Minne Koning.

Typerend voor het Groninger wonder- en novellesprookje is dat de held vaak een wat jongere jongen is, meestal Janmaanje geheten. Bekendste sprookje hier is ‘Janmaanje in het papieren huisje’, over een kleine jongen die een heks die hem op wil eten te slim af is. Goede tweede is het sprookje van Keuteldoemke, Klein Duimpje. Bekend waren hier ook novellesprookjes over avonturen met rovers en het wondersprookje 'De prinsessen in de onderwereld’. Diersprookjes hebben in Groningen vaak een natuurverklarend karakter.

Zie etiologieën.

[Van der Kooi]

Lit: T. Dekker, J. van der Kooi en T. Meder, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties (Nijmegen 1997); Ter Laan, Overleveringen; Huizenga-Onnekes, Volksverhalen; De Haan, Smeulend vuur, Tj.W.R. de Haan, Volksverhalen uit Groningen (Utrecht en Antwerpen 1979).