(Groningen 1818-1886)
Architect. Leerde de eerste bouwkundige beginselen in de timmermanswerkplaats van zijn vader en bezocht de afdeling bouwkunde van de Avondschool (de latere Academie Minerva). In 1844 was hij met zijn eerste ontwerpen voor een nieuw Academiegebouw voldoende opgevallen om als assistent-opzichter in dienst te worden genomen door de gemeente Groningen (einde dienstverband 1859). Van 1864 tot 1866 werkte hij als ontwerper van arbeiderswoningen bij ‘De Bouwvereniging’. Hij vestigde zijn reputatie met het Academiegebouw van de universiteit (1846-1850, afgebrand 1906), een van de laatste monumentale gebouwen in streng neo-classicistische stijl in Nederland. Zijn andere profane hoofdwerk, het Groene Weeshuis aan de Oude Ebbingestraat (18581859, afgebroken 1933), vertoonde een meer eclectische vormentaal.
Als katholiek kreeg Scheepers ook enige belangrijke kerkelijke opdrachten (rooms-katholieke kerkbouw). De St.-Jacobuskerk in Uithuizen (ontworpen 1858, 1861 voltooid, bij latere restauraties versoberd) is gebouwd in de zogeheten spitsbogenstijl (neogotiek), terwijl in de parochiekerk van Makkum (1859, afgebroken 1938) vrijelijk romaanse, gotische en classicistische motieven waren gecombineerd. Een ontwerp in spitsbogenstijl voor de Jezuïetenkerk in de Gelkingestraat (1857) is nooit uitgevoerd.
Scheepers heeft zich ondanks zijn beperkte achtergrond en opleiding snel tot een opmerkelijk architect kunnen ontwikkelen, die onbekommerd maar doeltreffend uit allerlei stijltradities de hem passende elementen wist te kiezen. Daarmee is hij een vooraanstaand representant van het conservatieve eclecticisme van het midden van de 19de eeuw in de provincie.
Lit.: A. van der Woud, ‘J.F. Scheepers (1818-1886), architect te Groningen’, Bulletin KNOB 74 (1975) 55-70; A.J. Looijenga, De Utrechtse school in de neogotiek. De voorgeschiedenis en het Sint Bernulphusgilde (Amsterdam 1991).