Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Literatuur

betekenis & definitie

1. Groninger literatuur: de technischwetenschappelijke betekenis van het begrip ('de geschreven informatie over zeker onderwerp’) is helderder en vooral eenduidiger dan de andere die hetzelfde behelst als ‘letterkunde’.

Het laatste begrip is subjectiever en als het ware conjunctuurgevoelig, waarbij enerzijds een constante factor bestaat in het stellen van zekere eisen aan een ‘literair’ werk, terwijl deze tegelijkertijd aan mode onderhevig zijn. Afgezien van het streven naar een bepaalde inhoud, kenmerkt de letterkunde zich van een zekere attentie voor de uiterlijke vorm. Het Gronings heeft een letterkunde met minder geschiedenis dan bijvoorbeeld de Nederlandse en zonder een uitgebreide canon die zich in de loop der tijd heeft kunnen vormen. Daar komt bij dat de taalsociologische situatie eerder een stimulans geeft aan lectuur en vermaak dan aan literatuur en het streven naar ‘het beste (...) wat er in poëzie en proza in een Gronings dialect wordt geschreven’. Dat was de kern van het program waarmee Sien Jensema en Jan Boer het oude Maandblad Groningen na WOII wilden voortzetten, maar slechts 24 nummers lang zijn zij daarin geslaagd: in minder dan drie volle jaargangen (1947-1949) bleek de markt voor het eerste literaire tijdschrift ‘voor letterkunde van eigen erf te klein te zijn voor continuering. Dat Krödde het desondanks sinds de eerste jaargang van 1982 heeft volgehouden is daarom een belangwekkend gegeven.

Ook dit orgaan presenteert zich, zij het niet in de ondertitel, als letterkundig tijdschrift dat aan wil tonen dat er met de eigen taal iets anders mogelijk is dan ‘roege bakken en strontpraatjes vertellen’, zoals het in het eerste nummer heet. De voortzetting van het oude Maandblad Groningen beperkte zich tot de betere letterkundige producten en had een veel kleinere oplaag dan de vooroorlogse voorganger waarin de literatuur een incidentelere, toevalliger plaats had. Naast Krödde is Toal en Taiken (dat iets later in 1982 van start ging) meer de voortzetting van het oude Maandblad dat aan hoogte of diepte verloor waar het aan breedte won. Toch verschijnt werk van veel schrijvers in beide periodieken, die daarmee aan een aantal auteurs een podium bieden waarop zij zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandig publicerenden. Henry Hes (eigenzinnig en eigentijds), Gré van der Veen (buitengewoon productief over een breed terrein), Kees Visscher (literair èn populair door zijn optreden bij Radio Noord) en de dichter Peter Visser zijn een paar opvallende voorbeelden daarvan uit de periode van na ’80 en zeker niet de enigen. De eerste fase van de Groninger literatuur wordt gekenmerkt door het amuserende en soms kritische (ook maatschappijkritische) karakter ervan.

S. Reynders was niet de eerste maar wel de succesvolste vertegenwoordiger van dit rijmgenre dat betrekkelijk kort na het begin van de 19de eeuw verscheen en die in zijn leerling L. Doornbos aan het eind van diezelfde eeuw nog een succesvolle opvolger in proza had. Tegelijk met de laatste bleek rond 1870 een nieuwe aanpak met realistisch proza uit werk van W. Reinkingh en nog meer uit dat van W. van Palmars Golden Kette. Even verzorgd maar humoristischer waren een kwart eeuw later de verhalen die de Damster A.S. de Blécourt in het studentenblad Minerva plaatste en die in 1901 met andere gebundeld verschenen als Fivelgoër Landleven.

Van Leeuwen houdt het er in zijn overzicht van de Groninger letterkunde (1984) op dat deze schetsen ‘een vrijwel onnavolgbaar en wellicht nimmer onovertroffen specimen van Groninger dialect-literatuur vormen’. Mevrouw De Haas-Okken is de tijd- en stadgenoot van De Blécourt die met een reeks van gevoeliger boeken in deze jaren een grote schare lezers trok. Met de komst van het Maandblad Groningen vestigde zich de naam van degene die er in de eerste tijd redactioneel bepalend voor is geweest, G.W. Spitzen, de burgerlijke naam van Geert Teis Pzn. Zijn veeleer lichte werk kende veel succes en voorzover dat aan het abonneebestand van het Maandblad ten goede kwam, is mede aan Teis te danken dat er ruimte ontstond voor mensen als J. Dijkstra en J.

Rietema die bij dat orgaan zijn opvolgers werden maar daarnaast de gezichtsbepalende figuren tot WOII vormden en een tijd van florerende literatuur in Groningen. J.H. Neuteboom staat als een markant auteur in Westerwolde daarbij wat in de schaduw, noordelijker auteurs als B.H. de Graaff en G. Kwast, ondanks hun populariteit, eveneens. Dijkstra vooral is voor de volgende generatie een leider geweest, met name voor Sien Jensema en Jan Boer, die elk van beiden al vrij vroeg in het Maandblad begonnen te publiceren. Na WOII bleven zij actief en op de voorgrond, ook na het ter ziele gaan van het door hen voortgezette Maandblad Groningen.

Jan Boer onderscheidde zich daarbij door enkele meer beschouwelijke werken in het Nederlands. Simon van Wattum is in persoon de verbindingsman naar de nieuwere tijd. Meer genres bedreef hij, probeerde enkele malen een nieuw tijdschrift van de grond te krijgen, hij schreef meer en hij deed dat langer dan zijn directe voorgangers, inclusief het publiceren van columns in de kranten. Bevlogener uitte hij zich ook, bijvoorbeeld in zijn kritische toneelwerk voor het gezelschap Waark. Was Teis de lichte poëet en de eer voorspelbare toneelschrijver, Dijkstra vooral natuurdichter en Rietema realistisch prozaïst zoals Sien Jensema, en combineerde Jan Boer proza, poëzie (waaronder niet-pretentieuze liedteksten) en toneel, - Van Wattum bedreef ieder genre en was daarnaast bij herhaling bezig met het opzetten van tijdschriften voor een groter gebied dan Groningen, soms in samenwerking met Hendrik Entjes die de Groninger letterkunde enkele malen in breder verband beschouwde. Op een heel eigen en indringende wijze droeg Jaap Meijer als Saul van Messel bij aan de Groninger poëzie met een reeks van bundels die in 1969 begon en pas betrekkelijk kort voor zijn overlijden eindigde.

Hans Elema en Willem Diemer waren in de periode van na ‘45 enkele van de opvallendste personen die zich bezighielden met literaire kritiek, in het Nederlands of in het Gronings. Dat heeft in de soms verschijnende bijbladen bij Krödde een zeker echo gekregen, evenals in een deel van de gebundelde beschouwingen van Peter Wisser. P.J. van Leeuwen publiceerde in 1984 zijn Geschiedenis van de Groninger literatuur dat na het werk van J.F. Steenhuis het belangrijkste overzicht van de Groninger letteren vormt. Zie ook dialecttoneel. [Reker]

2. Nederlandse literatuur: halverwege de 15de eeuw ontstond in Groningen een ‘literair klimaat’, toen in Aduard een kring van geestelijken regelmatig bijeenkwam (Aduarder Kring). Rudolf Agricola en Wessel Gansfort waren vaak aanwezig en beijverden zich tevens in het schrijven. Na hun dood was het een lange tijd stil, tot het moment dat Ubbo Emmius tal van historische en biografische boeken schreef. Enige decennia later had de rijke lakenkoopman Daniël Nijenborgh zijn huis in Paddepoel in Groningen de naam Nijenborgh gegeven. Zijn zoon Johan van Nijenborgh bekwaamde zich in het dichten en ontving halverwege de 17de eeuw in deze woning gasten in een literaire salon. Onder deze genodigden bevonden zich A. ten Have, Theodorus Steenhoven en Sibylle van Griethuysen, aan wie Constantijn Huygens enige dichtregels heeft gewijd.

Het klimaat in de periode na 1700 werd aanvankelijk bepaald door de calvinistische dichters. De notabele en dichter Lucas Trip ontving in zijn woning aan de Ossenmarkt tal van collega’s, onder wie de dominee-dichter Robertus Alberthoma. Gerard Nicolaas Heerkens had een passie voor de in Latijn overgeleverde poëzie en Het een schotschrift tegen Trip en de zijnen drukken. De populariteit van de gedichten die Mattheus van Heijningen-Bosch rond 1800 schreef, is kenmerkend voor de nieuwe tijdgeest. Zijn voor die tijd progressieve kinderversjes bereikten een zeer groot publiek. In die periode woonde ook Willem Bilderdijk enige tijd in Groningen. Hij was als orangist naar de stad gevlucht, op doorreis naar Engeland.

De bekendste figuur en de meest gedreven schrijver uit de 19de eeuw is zonder twijfel J.J.A. Goeverneur, wiens Reizen en avonturen van mijnheer Prikkebeen nu nog steeds wordt gelezen. Hij had een schare epigonen om zich heen verzameld, onder wie M.P. Goudschaal en Berend Kuitert.

De belangrijkste Groningse dichters uit de 20ste eeuw zijn Willem de Mérode en Hendrik de Vries. De meest omstreden schrijver die in de 20ste eeuw verbonden was met Groningen, is Willem Frederik Hermans geweest. De meest productieve schrijver is Ab Visser.

[Moerman]

Lit.: 1. H. Entjes, ‘Streektaalliteratuur in Oost-Nederland’ in: K. Heeroma en J. Naarding (red.), Oostnederlands. Bijdragen tot de geschiedenis en de streektaalletterkunde van Oost-Nederland (Groningen z.j.) 94-118; F.

Veldman, ‘Naoorlogse dialectliteratuur in Groningen' in: J. van der Kooi (red.), Dialectliteratuur. Balans en perspectief van de Moderne Streektaalletterkunde in Oostnederland en Nederduitsland (Groningen 1990) 16-31.