Speelde een opvallende rol in de Groninger volkscultuur. In de winterperiode zou hij zich in een valk veranderen; in Westerwolde in het eerste jaar in een valk, in het tweede in een kiekendief, in het derde weer in een koekoek.
Zijn roep brengt geluk, maar ook regen. Zoveel keer hij roept, zolang zal men nog leven of zoveel jaar moeten meisjes nog op een man wachten. Hij eet klaverzuring (koekoeksbrood; in Westerwolde: koekoeksmous) en als hij wegvliegt spuwt hij koekoekspij (het schuim van schuimbeestjes). Als de kinderen hem horen of zien zingen ze: Koekoek zat op zeuvensteem, / Wol mooi wichter braaien leem, / Hier n praim en doar n praim, / Heie wel ooit zoo’n koekoek zain!
Een scheldrijmpje op de koekoek is: Koekoek, brijbroek, / Appeldaif, brijslaif, / O wat heb ‘k mien vrijer laif.
Lit.: NCW, 441: Ter Laan, Volksleven II, 82-83, Riemkes 32.