Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Huwelijk

betekenis & definitie

Een groot aantal in Groningen gangbare gebruiken rond het huwelijk zijn in de loop der tijden verdwenen. Had een (jonge-)man iemand op het oog, maar was hij wat verlegen uitgevallen, of betrof het een weduwe, of wilde de vader van het meisje weten hoe de vrijer er financieel voorstond, dan kon er een tussenpersoon worden ingeschakeld, de maaksman (maagdsman), veurvrijer, veurzoen of degensman, die de zaken regelde.

Zijn loon was gewoonlijk een nieuwe hoed en hij mocht als eerste de bruid een zoen geven. Had een vrijer van een boerendochter het jawoord gekregen, dan versierden (bestrikten) de dienstboden zijn paard. De huwelijkse voorwaarden werden tijdens een winkop (wijnkoop) vastgesteld.Verloofd werd er tot het einde van de 19de eeuw nauwelijks. Gebeurde dit wel, dan werd daarbij lovelbier geschonken. Het aanstaande paar ging wel altijd op broedsverziede bij vrienden en familieleden. Daarbij werd de bruidegom een bestrikte lange goudse pijp aangeboden en ook de koffiepot werd bestrikt. De bruiloftsgasten werden uitgenodigd door een neuger of manskok die in zondagse dracht en uitgerust met een met linten versierde handstok bij de huizen langsging en een lang rijm opzei:

Ziet vrienden! Hier een stok, met een lint

Zo als de bruid van ... het te zamen bindt.

Vrienden, wilt nu horen en mij wel verstaan.

Waarom ik hier ben gekomen en ook tot u ingegaan.

Het is niet om met deez ... kwast te pronken en te pralen,

Maar het is om u mijn boodschap te verhalen.

… als bruidegom en ... als bruid,

Die hebben mij gelast en gezonden uit [...]

Dat ik u noden zou als echte bruiloftsgasten, enz.

Op de trouwdag werden de huizen met vlaggen versierd en de molen in de kruisstand gezet. Met een zwaardrager aan het hoofd trok de bruidegomsstoet naar het huis van de bruid om haar op te eisen. Onderweg hadden jonge mannen een versperring aangebracht; na het betalen van een prijs mocht de stoet verder. De bruid heette niet thuis te zijn en werd na een hilarische zoektocht opgespoord. De bruid, die vroeger een bruidskroon droeg, verliet in sommige boerderijen haar huis door de bruidsdeur en betrad de kerk ook door de bruidsdeur, dat is de zuiderdeur. Onderweg naar de kerk of het gemeentehuis werd er door de dorpsgenoten geschoten (zeventig maal idealiter) en werd de klok geluid.

Na de invoering van de burgerlijke stand in 1811 en het trouwen in het gemeentehuis nam het trouwen voor de kerk, toch al niet algemeen, het weertrouwen zei men dan, nog verder af. Een groot bruiloftsfeest tot diep in de nacht met zang en dans en overvloedig eten en drinken (o.a. brandewijn uit de brandewijnskom) bleef voor wie het kon betalen een must. De bruidegom kreeg een bestrikte bruidegomspijp, die het paar als aandenken, vaak in een kistje, bewaarde. Na het sluiten van het huwelijk werden bruid en bruidegom tot in de 17de eeuw met water begoten en met takken geslagen (bruidegomslaan), maar dit werd door kerk en overheid verboden.

Tot in de 19de eeuw werden bruid en bruidegom tegen het eind van het feest nog naar bed gedanst. De vrouwen joegen alle mannen uit de kamer, kleedden de bruid uit en legden haar in bed. Daarna verlieten de vrouwen de kamer en kwamen de mannen die de bruidegom bij de bruid in bed legden. Was dit gebeurd, dan kwamen de vrouwen weer terug en allen spoorden het paar onder veel hilariteit aan hun plicht te doen. De oude reden hiervan, het consumeren van het huwelijk voor getuigen, was toen echter al niet meer geldend, vandaar dat het paar na deze ceremonie werd toegestaan weer op te staan en verder mee te feesten. De dag na de bruiloft was er voor de vrienden nog een feest: een warschop of wasschop.

Door de ouders van de bruid werd in de herberg voor de dorpelingen die gevlagd hadden, later nog een vlagverteren georganiseerd. Toen winkoppen en wasschoppen uit de mode raakten, werden deze termen ook wel gebruikt voor de bruiloft (de hoogtied) zelf.

Er werd met het oog op de inhuur- en huurtermijnen vooral in mei getrouwd. Aiweghaid duurt laank, moar maai komt van zien levent nait, zee de maaid dei zol traauwen. Overigens trouwde lang niet iedereen officieel. De armen trouwden vaak over de puthaak. De enige plechtigheid daarbij was dat het paar over de puthaak stapte die hoorde bij de nieuwgegraven drinkwaterput bij hun schamele onderkomen.

[Van der Kooi]

Lit.: Onnekes, Zeden, 47-48; E.J. Huizenga-Onnekes, Het menschelijk leven in 't Groninger land (Assen 1939) 58-73; P.Th.F.M. Boekholt en J. van der Kooi (red.), Spiegel van Groningen. Over de schoolmeesterrapporten van 1828 (Assen 1996).