Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Grafcultuur

betekenis & definitie

De oudste graftekens in Groningen zijn de zandstenen deksels van sarcofagen en graven. Ze zijn trapeziumvormig en zonder uitzondering anoniem.

Sinds de 13de eeuw komen in Noordwest-Europa ook zerken met opschriften voor. De oudste die we in Groningen kennen, dateren uit het eind van de 15de eeuw. Voorbeelden zijn de zerken in Stedum (1471), Sauwerd (nu in Groninger Museum, 1483), Appingedam (1489) en Wedde (1492). Omstreeks 1500 kwam behalve zandsteen ook uit België afkomstig hardsteen in gebruik. Tot in de 20ste eeuw bleef deze de meest gebruikelijke steensoort. Eenvoudige graven werden aanvankelijk door houten kruisen, na de Reformatie door houten grafplaten en later door houten grafpalen gemarkeerd.

Voor enkele borgbewoners zijn grafmonumenten van aanzienlijke omvang opgericht. Een vroeg voorbeeld is dat voor Rudolph Huinga in de kerk van Uithuizermeeden (1574); uit de 17de eeuw dateren de door Rombout Verhulst gemaakte praalgraven in Midwolde (1669) en Stedum (1672). Het nieuwe materiaal gietijzer leende zich in de 19de eeuw ook voor graftekens en grafplaten, vooral in Hoogezand (in het nabije Martenshoek was een ijzergieterij gevestigd), maar ook bijv. in Engelbert, Groot Wetsinge, Nieuw-Scheemda, Noorddijk en Vierhuizen. In de eerste helft van de 20ste eeuw is ook wel sierbeton toegepast.De vroege grafstenen zijn liggende zerken. In de 19de eeuw kwam de neoclassicistische staande zerk in zwang, vaak eindigend in een toogvorm of in een fronton, al of niet met boekversieringen (de laatste onder Friese invloed, vooral in het Westerkwartier) Ook combineerde men staande en liggende zerken, die aldus één graf vormen.

Stenen uit de 17de en 18de eeuw zijn meestal sober: buiten de tekst komen familiewapens of huismerken voor. Allengs voegen zich hierbij formules met betrekking tot de verwachting van de opstanding, bijbelteksten en (meestal op rijm gestelde) ontboezemingen. Kerkhoven met veel, voornamelijk uit de 19de eeuw daterende grafgedichten zijn onder andere die van Garmerwolde, Harkstede en Noorddijk. Graven van welgestelden werden in de 19de eeuw vaak voorzien van symbolen, zoals de schedel met gekruiste beenderen, de ouroboros (de in zijn staart bijtende slang, teken van de kringloop van het bestaan of de eeuwigheid), de vlinder (zinnebeeld van de psyche, die het lichaam verlaat), de zeis, de treurboom, de uitdovende fakkel, de zandloper met vogel- en vleermuisvleugel (symbool van de tijd, van dag en nacht) en vele andere voorstellingen. Voorbeelden ervan zijn te zien op de kerkhoven van bijvoorbeeld Meeden, Zuidbroek en Zuurdijk. Na een tijd van eenvormigheid is er aan het eind van de 20ste eeuw weer ruimte voor een gevarieerder grafcultuur.

Mooie voorbeelden zien we op de nieuwe begraafplaats van Noorddijk. Op vrij veel kerkhoven en begraafplaatsen treffen we nog houten graftekens aan, soms in veelvoud (zoals in Middelstum, Muntendam, Oude Pekela, Zuidbroek), soms geïsoleerd (zoals op de begraafplaatsen van Den Andel, Thesinge en Vierhuizen). Hun kwetsbaarheid maakt dat hun voortbestaan gevaar loopt.

Van verschillende kerkhoven (bijv. Garnwerd, Kloosterburen, Thesinge, Zuurdijk) en begraafplaatsen (bijv. rooms-katholieke begraafplaats Oude Pekela) is de inventarisatie ter hand genomen. Een deel ervan is gepubliceerd.

Zie ook begraafplaats, grafkelders, kerkhof.

[Wobbes]

Lit.: J. Belonje, Sternen charters (Amsterdam 1942); H.L. Kok, De geschiedenis van de laatste eer in Nederland (Lochem 1970); A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814 (Assen en Amsterdam 1977); O.J. Nienhuis, ‘De grafzerken op het oude kerkhof van Kloosterburen 1663-1900’, Bulletin Historische Kring De Mame, serie VIII (1983) 2-64; M.

Stokroos, ‘Gietijzeren graftekens in de provincie Groningen’, Groninger Kerken 2 (1985) 4-13; R. Steensma, ‘Doodssymboliek op Groninger grafzerken. Een terreinverkenning’ in: J.W. Boersma en C.J.A. jörg, Ere-Saluut. Opstellen voor mr. G.

Overdiep (Groningen 1995) 143-155; D. Kuil, Et exspécto resurrectionem mortuórum. Grafschriften op de r.-k. begraafplaats te Oude Pekela (Ten Boer 1996); W. Duinkerken, Grafschrijien op het oude kerkhof te Gamwerd (Veenwouden 1996).

< >