Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Friese vrijheid

betekenis & definitie

Duidt op het niet tot ontwikkeling komen van het leenstelsel in de Friese landen (zie Friesland) sinds de instelling van het condominium in 1165 (Holland). Deze situatie werd ‘gelegitimeerd’ door het valse ‘Karelsprivilege’ dat aan de Friezen geschonken zou zijn door Karel de Grote, nadat zij hem vrijwillige steun zouden hebben verleend tegen Ludgerus, hertog van Saksen, en tegen de stad Rome.

Dit provilege hield in de vrijstelling van een jaarlijkse tribuut, vrijheid van persoonlijke dienstbaarheid en van ieder heerschappij behalve wanneer de Friezen er vrijwillig mee zouden instemmen en de keuze van rechters (consules) die in wereldlijke zaken recht spraken. Bovendien wordt gesproken over een potestaat die gekozen zou worden door de rechters en die ridderschap mocht verlenen. Dit stuk kan opgesteld zijn om een schriftelijke basis te geven aan een reeds langbestaande mondelinge traditie, i.v.m. de bevestiging van het Karelsprivilege door de Roomse koning Willem II aan de Friezen (1248) na de steun die zij hem bij het beleg van Aken hadden gegeven. Dit stuk wordt tegenwoordig als echt beschouwd.De idee van de Friese vrijheid is gebaseerd op het zijn van één stam en het spreken van één taal en het werd bevorderd door de slechte toegankelijkheid (drassige bodem) van het niet-gefeodaliseerde Friesland, dat zich verzette tegen de uitbouw van de grafelijke rechten tot een landsheerlijkheid. Een bevestiging van deze opvatting of situatie werd in 1417 verkregen van koning Sigismund, die de rijksonmiddelijkheid van Friesland (waarschijnlijk alleen van Westerlauwers Friesland) vastlegde en vrijstelling verleende van heervaart buiten de Friese grenzen; de Friezen zullen verder geregeerd worden door grietmannen enzovoort, maar een jaarlijkse schatting bleef gehandhaafd. De koning beloofde zelf nooit een gubernator (stadhouder) aan te stellen.

De Friese vrijheid ging in geheel Friesland ten onder: in West-Friesland door verovering door de graaf van Holland; in de rest door onderlinge strijd en het optreden van de hoofdelingen, het ontbreken van economisch sterke steden en een actief doel; in de Ommelanden door de sinds het midden van de 14de eeuw steeds meer overheersende positie van de stad Groningen; in Oost-Friesland door de vorming van het graafschap Oost-Friesland (1464) en in Westerlauwers Friesland door de overdracht van de Hollandse graaf van zijn rechten op Friesland aan Albrecht hertog van Saksen (1498).

Zie ook: Karel de Grote, graaf, Holland, Opstalsboom, landgemeente, Saksen, potestaat.

[Bakker]

Lit.: O. Vries, Het Heilige Roomse Rijk en de Friese vrijheid. (Leeuwarden 1986); O. Vries, ‘Staatsvorming in Zwitserland en Friesland in de late Middeleeuwen. Een vergelijking’ in: J. Frieswijk e.a. (red.), Fryslan, staat en macht 1450-1650 (Hilversum 1999).

< >