Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Gepubliceerd op 05-09-2022

Klein

betekenis & definitie

1. (van kolen) gruis; kleingehakt vlees.

2. klein: klein; fijn; onvermogend, gering; von klein auf, van jongs afaan, van klein afaan; Pipin der Kleine, Pepijn de Korte; kleines Geld, kleingeld; klein es Wasser, laag water; ein Wort klein schreiben, een woord met een kleine letter schrijven; bis ins klein ste, tot in de kleinste bijzonderheden; ein Kleines, een kleinigheid; een kleintje, een baby; du kleines, zeg, kleintje; über ein kleines, binnenkort.