Wat is de betekenis van Klein?

2024-04-19
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

klein

klein - bijvoeglijk naamwoord 1. wie of wat weinig ruimte inneemt ♢ ze is klein voor haar leeftijd 1. een klein eindje [een kort stukje] 2. ik krijg hem wel klein ...

2024-04-19
Familienamen

Leendert Brouwer (2017)

Klein

Oorspronkelijk een bijnaam voor iemand met een klein postuur: de kleine.

2024-04-19
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

klein

1. Van een kleur: kleintje van die kleur. Voorbeeld: een kleine schoppen. 2. Commando van de leider aan de dummy om de laagste kaart in de gevraagde kleur bij te spelen. 3. Kort voor: met één kleintje. Bijvoorbeeld: heer-klein.

2024-04-19
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

klein

- van kleins af aan, van jongs af aan, van kindsbeen af. Van kleins af proberen kinderen hun ouders op allerlei manieren na te bootsen. - GvA, 13-09-2002. zie garnaal.

2024-04-19
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Klein

1. de -e jongen, schertsende ben. voor het mannelijk lid. Vgl. ook het Duitse kleiner junge; klei- nerHerr. Zie ook zijn jongeheer een henadjegeven. Een grotejongen is een penis in erectie. Vgl. liever een kleine die steigert, dan een grote die weigert. 2. Wat nu, -e man?, titel van een boek van Hans Fallada (Kleiner Mann was nun?, 1932). Ondertuss...

2024-04-19
Lexicon Nederland en België

Liek Mulder (1994)

Klein

Klein, Gerrit, Nederlands politicus, *4.9.1925 Den Helder. Klein studeerde van 1942-1945 wis- en natuurkunde aan de Gemeente Universiteit in Amsterdam; hij weigerde de → loyaliteitsverklaring te tekenen en werd in mei 1943 naar Duitsland gedeporteerd. In 1944 slaagde hij erin terug te keren. Klein nam na de bevrijding van Noord-Brabant dienst als o...

2024-04-19
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

klein

klein - Van geringe omvang of betrekkelijk beperkte afmetingen, vooral in vergelijking met andere, soortgelijke zaken.

2024-04-19
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

klein

In de verb. van kleins af (aan), van jongs af (aan), van kindsbeen af. De bescheiden mama van Fonske Tierens zingt den lof van haren zoon die van heel kleins af een stil en vroom kind is geweest, WALSCHAP 1939, 35. Onze Walter is altijd een komediant geweest, van kleins af aan al kon hem met ons voeten spelen, Gehoord te Boom, mei 19...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-19
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

klein

: zie klein(e) bamboe, birambi, boshert, droge tijd, fajalobi, foengoepalm, goudenregen, markoesa, marmelade, natte tijd, paloeloe, pingping, regentijd, tong, trens, warimbo.