Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Uitvinding der Boekdrukkunst

betekenis & definitie

Dat Lourens Janszoon Coster (of Laurens Janszoon Koster) te Haarlem, voor wien in 1856 aldaar een standbeeld is opgericht, de boekdrukkunst zou hebben uitgevonden, is vooral betwist door Dr A. v. d. Linde, die in onderscheidene studiën, verschenen in de jaren 1870-’86, heeft trachten aan te toonen, dat de eere der uitvinding toekomt aan Johannes Gutenberg (geboren 1397) te Mainz.

De z.g. Coster-traditie, die zich vooral grondde op de mededeelingen van Hadrianus Junius in zijn, 1588 te Leiden verschenen, werk Batavia, heeft echter daarna krachtigen steun gevonden door de onderzoekingen van J.

H. Hessels en Ch.

Enschedé, en het door hen verzamelde en gepubliceerde bewijsmateriaal heeft niet weinig bijgedragen tot Coster’s eerherstel. Het schijnt vast te staan, dat 1423 niet als het jaar der uitvinding mag worden beschouwd.

Slechts bij benadering is de tijd der uitvinding aan te geven. De boekdrukkunst van Mainz dateert van omstreeks het midden der 15de eeuw, dus van ongeveer 1450, en het eerste werk uit Haarlem is van 1440.

De oudste drukken zijn dus uit Haarlem afkomstig, maar dragen niet den naam van Coster. Dit is nog altijd een der meest zwakke punten in het betoog van hen, die de eer der uitvinding voor Coster opeischen.

Het eerste gedrukte werk, waarin van de uitvinding melding wordt gemaakt is de Keulsche Kroniek van Ulrich Zeil, van 1499, waarin weliswaar hulde wordt gebracht aan Gutenberg te Mainz, voor hetgeen deze voor de boekdrukkunst heeft gedaan, maar tevens erkend wordt, dat reeds vroeger in Nederland z.g. Donaten waren gedrukt.

Gutenberg heeft waarschijnlijk de oorspronkelijke uitvinding verbeterd, en zoo zullen er meer „uitvinders” zijn geweest.

< >