Beroemd Engelsch staatsman en geschiedschrijver, werd in 1800 geboren te Rothey-Temple, in Leicestershire (overleden 1859). Na volbrachte rechtsstudie aan de Universiteit van Cambridge vestigde hij zich als advocaat.
Spoedig echter werd hij tot lid van het Parlement verkozen (1830) en daarmee ving hij een politieke loopbaan aan, die binnen betrekkelijk weinige jaren hem tot hooge regeeringsambten voerde. Achtereenvolgens was hij lid van den Oppersten Raad van Indië (1833), administratief-rechterlijk functionaris in BritschIndië (1834—1838), secretaris van oorlog (1839— 1841), betaalmeester van het leger.
In die verschillende ambten verrichtte hij verdienstelijken arbeid, die in 1857 werd gehonoreerd met zijn verheffing in den adelstand. Als staatsman was Macaulay een Whig.
Hij verwachtte voor Engeland alle heil van een vrijen, parlementairen regeeringsvorm; van de despotie, voor hem in het Tory-beginsel belichaamd, was hij afkeerig.Reeds in zijn jeugd (wellicht onder invloed van zijn bewondering voor Walter Scott) legde hij bijzondere liefde aan den dag voor historie en poëzie. Toen hij nog student te Cambridge was maakte hij al naam met zijn gedichten (Pompeji, Evening) en vooral met zijn verhandeling over Milton, de eerste van de uitgebreide serie essays, die later zijn roem hebben gevestigd. In de jaren van zijn ambtelijken arbeid bleef voor studeeren en schrijven niet veel tijd over, maar na zijn Indischen dienst weer in Engeland terug, vond hij daartoe de zoozeer door hem gewenschte gelegenheid, vooral nadat hij zich uit het politieke leven teruggetrokken had. In 1849 verscheen zijn beroemde History of England from the accession of James II. In dat boek, waarvan in de vijftiger jaren successievelijk de volgende deelen het licht zagen (5 banden in totaal) kwam duidelijk zijn Whig-beginsel naar voren, vooral in zijn ingenomenheid met de Glorious Revolution en de bewondering voor Willem III. Naast dit werk staan zijn vele historische en literaire essays, studiën over tal van belangrijke figuren, (Macchiavelli, Southey, lord Chattam, Temple, Warren Hastings, Friedrich the Great e.d.).
Historisch zijn deze essays van beteekenis door de groote feitenkennis, die er uit spreekt, gepaard aan juisten kijk op de verhoudingen waarin die feiten moeten worden gezien en door de scherpe, treffende karakteruitbeelding van de behandelde figuren; literair hebben ze groote verdienste om den levendigen stijl, de breede, schitterende beschrijvingen, die ze het karakter geven van een roman, om den rijkdom van citaten, die relief brengen in het geheel. Macaulay richtte zich in deze essays in ’t bijzonder tot het gewoon-ontwikkelde publiek en, doordat hij dit steeds weer wist te bereiken en voor zijn stof te interesseeren, heeft hij een populariteit genoten, als weinigen historiografen is weggelegd. De bijzetting van zijn stoffelijk overschot in Westminster Abbey (in den z.g. poëtenhoek) is van die populariteit een sprekend getuigenis.