is de naam van het belangrijkste boek der beoefenaars van de Kabbalah, de Joodsche geheimleer. (Zie dl. III, p. 25 v.).
Sohar beteekent glans. De Sohar wordt wel de Bijbel der Kabbalisten genoemd.Het werk is geschreven pl.m. 1300, door Mozes ben Schemtob de Leon, een Joodsch geleerde, die in Spanje een armoedig, zwervend leven leidde. Deze gaf het werk weliswaar niet onder zijn eigen naam uit, maar onder dien van den beroemden Joodschen wijze uit de 2e eeuw na Chr. Rabbi Simon ben Jochai, doch dit heeft de werking en verbreiding van het boek niet geschaad, hoezeer ook spoedig na den dood van Mozes de Leon erkend werd door diens familie, dat er onderschuiving had plaats gehad.
Dit vindt zijn verklaring in het feit, dat de Sohar zoo geheel en al beantwoordde aan de behoeften van de fantastische Kabbalisten.
De betoovering van het geheimzinnige omhult het gansche werk en breidt zich uit over iedere bladzijde ervan.
Het is vol fantastische redeneeringen en mystieke phrasen, geschreven in beeldrijk, gezwollen Arameesch.
Het bedoelt eigenlijk een commentaar te zijn op de wekelijksche afdeelingen der wet, die in de synagoge gelezen worden, maar het is een werk zonder systematische orde, waarin in bonte warreling dooreen liggen exegese der Schrift, Kabbalah, Haggadah en filosofie.
Het bestaat uit 3 hoofddeelen, waarbij nog een aantal aanhangsels komen.
Hoezeer echter de orde gemist wordt in den Sohar, toch is het geheel een geweldige verzameling, waarin wordt ontwikkeld een onder alles door openbaar komende theosofische wereldbeschouwing, een geheimleer, die zich uitstrekt tot alles in den hemel en op de aarde en in de ziel des menschen.
De Sohar heeft eeuwen lang grooten invloed geoefend op de ontwikkeling van het geestelijk leven der Joden, en hoewel hij het bijgeloof en het mysticisme sterk bevorderd heeft, heeft hij anderzijds het platte rationalisme krachtig geschaad.
Van den Sohar is eene vertaling in ’t Fransch verschenen van de hand van Jean de Pauly, na diens dood uitgegeven door Emile LafumaGiraud, onder den titel: Sepher ha-Zohar (le livré de la splendeur), Paris, 1906—1911.
Zie verder: Graetz, Geschichte der Judeti, VII, p. 235—249; Gustav Karpeles, Geschichte der Literatur II2, p. 72 v.