Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sichem

betekenis & definitie

Indien Sichem al niet een van de oudste steden van West-Jordaanland is, dan is het toch zeer zeker van overoude tijden een der belangrijkste geweest. Trouwens, de geheele ligging der stad werkte daartoe mede haar tot een gewichtig centrum van het Palestijnsche handelsleven te maken.

Het oude Sichem lag op den rand van het zeer waterrijke en dus zeer vruchtbare dal, dat nu bekend staat als el Machna. Deze kleine groenende vlakte maakt den indruk van een gestold meertje tusschen de bergtoppen, welke haar van alle zijden omgeven. Aan de Oostzijde rijst de Qerezim met zijn Noordelijken tweelingbroeder, den Ebal, tusschen wier hellingen een dal zich Westwaarts buigt, dat zich straks verbreedt naar het Noord-Westen in de richting van het veel jongere Samaria.

Dit is „het land van Sichem”, waarvan een Egyptisch inschrift uit pl.m. 1850 v. Chr. en een der Amarnabrieven (15e eeuw) gewagen. Reeds de geografische gesteldheid leert ons, dat we hier in het hart van Kanaan staan. Sichem is overal vlak bij. Westwaarts golft het gebergte naar het strand der Middellandsche zee. Noordwaarts zinken de bergen straks neer in het dal van Jizreël, dat over Beth-Sedn Oost-Jordaanland met het kustland verbindt.

Van oude tijden af is Sichem dan ook een knooppunt van wegen. De heirweg, die in de lengte over de berghoogten loopt, voert langs Sichem, vanwaar een tweede weg over Tebez afdaalt naar het breede Jordaandal, dat zijn naam ontleent aan Beth-Seén. Een derde weg daalt over Taanath-Silo Zuid-Oostwaarts af naar dat gedeelte van het Jordaandal, waarvan Jericho de eenige plaats van beteekenis is. Geen wonder dus, dat juist aan den voet van den Ebal zich reeds zeer vroeg een handelscentrum ontwikkelde, dat zijn groote beteekenis nooit verloren heeft.

Vandaar dat Abraham juist hier komt (Gen. 12 : 6); dat Jacob eveneens naar Sichem gaat (Gen. 33 : 18); dat Jozua juist hier Israël vergadert (Joz. 24); dat Abimelech juist hier een rijkje sticht (Richt. 9); dat Sichem de verzamelplaats is geweest van de dissidente stammen, die Rehabeam niet willen steunen, voordat hij zijn plannen heeft ontvouwd (1 Kon. 12); en eindelijk, dat dit Jerobeams eerste residentie is geweest (1 Kon. 12 : 25). Geen wonder dus, dat Jozua, na zich langs Jericho en Ai den weg naar het bergland te hebben gebaand, zich onmiddellijk van Sichem meester maakt en door het bouwen van een altaar op den Ebal in symbolische handeling het gansche land opeischt voor den Heere zijnen God (Joz. 8 : 30 v.v.). Wie hier staat, wordt met zijn blik meester van het geheele land.

Door de opgravingen van het DuitschNederlandsch comité, waaraan de namen van de hoogleeraren Dr E. Sellin (Berlijn) en Dr F. M. Th. Böhl (Leiden) verbonden zijn, is sinds 1926 het oude probleem van de ligging van het oude Sichem opgelost. Daardoor is het duidelijk geworden, dat de huidige Tell-el-Baldta de resten verbergt van deze oude stad. Nu wordt ons ook de naam Sichem (in ’t Hebreeuwsch sj'ëkem — schouder, bergrug, helling) duidelijk, want het lag op een smalle helling, die gemakkelijk met een ’s menschen schouder vergeleken kan worden, tegen den Ebal aan, ten Oosten dus van het nieuwere Sichem, de stichting ter eere van Flavius Vespasianus, van wien het den naam kreeg van Flévia Neapolis, in den loop der eeuwen verworden tot Nabloes.

Door dezen arbeid zijn enkele hoofdstukken van de geschiedenis van Sichem in het licht getreden en kan worden aangevuld wat van deze stad in het Oude Testament wordt medegedeeld. Vuursteenen hebben geleerd, dat hier reeds een laat-paléolithische nederzetting moet geweest zijn. Ongeveer 2000 voor Chr., m.a.w. in Abrahams tijd had Sichem een geweldige stadsmuur naar de zijde van den Ebal en van het Oosten en bezat het — voor zijn koning? — een paleisburcht met kleinen tempel. Deze stad werd waarschijnlijk door farao Sesostris III (pl.m. 1860 v. Chr.) verwoest. Ze werd echter weldra weer herbouwd, waarbij de tempel vergroot werd en verfraaid, terwijl een binnenmuur de sterkte der stad moest verhoogen.

Dit kan met eenige waarschijnlijkheid tegen 1700 worden vermoed. Drie eeuwen later hadden — ten gevolge van oorlogsgeweld? dan kunnen de Israëlieten onder Jozua hierbij betrokken zijn geweest — tempel en paleis grondige herstelling noodig. Deze tempel werd pl.m. 1150 door Abimelech verwoest (Richt. 9 : 45v.v.). Op de puinhoopen bouwde Jerobeam later zijn onvoltooid paleis, pl.m. 950, toen hij nog stadhouder was van Salomo. Koning geworden heeft hij blijkbaar groote plannen voor zijn koningsstad Sichem gehad, zooals de opgravingen leerden. Maar Sisaks plundertocht en Juda’s vijandschap hebben de voltooiing daarvan verhinderd.

Eerst in de Grieksche en Romeinsche periode is Sichem weer in beteekenis toegenomen. Toen was het de centrale plaats der Samaritanen.

De nieuwe stad Fiavia Neapolis trok echter alles Oostwaarts, al werd het oude Sichem nog in de Byzantijnsche periode bewoond. Sinds kwam verval en ondergang.

Het oude Sichem moet een groote stad zijn geweest. Als de eerste schatting goed is, besloeg ze ongeveer 19 H. A., was dus tweemaal zoo groot als Gezer en bijna viermaal zoo groot als Megiddo. Ook een rijke stad, want hier zijn voor het eerst in Kanaan gouden sieraden gevonden van eenigen om vang. Natuurlijk ook een „heilige stad” met een „heilige plaats”, dus ook met een „heiligen boom”, hier „waarzegger” (= More) genoemd. Bij die „heilige plaats” kwam Abraham (Gen. 12 : 6); onder dien „heiligen boom” begroef Jacob zijn „vreemde góden” (Gen. 35:4); dezen tempel maakte Jozua tot „des Heeren heiligdom” (Joz. 24 : 26), in Abimelechs dagen weer geworden tot „huis van den Verbondsbaal” (Richt. 9 : 4). Zie voorts Böhl, De opgraving van Sichem (Zeist 1927).

< >